Door Cindy Lammers
Niet zelden gaat er bij bedrijven iets mis. Denk aan een verkeerde beslissing die (ooit) is genomen, of een pijnlijk verleden dat men liever niet (al te veel) oprakelt. Hoe ga je als onderzoeker en bedrijf om met deze zwarte bladzijden in de bedrijfsgeschiedenis? Deel 1 van een tweeluik: bedrijfsgeschiedenis-in-opdracht versus onderzoek vanuit de universiteit.
Transparantie: het is een modern toverwoord. Niet alleen de politiek heeft het erover, ook elk zichzelf respecterend bedrijf wil eerlijk zijn naar zijn doelgroepen, en dan niet als uiting van een glad marketingpraatje, maar écht. Met de consument achter de knoppen van de sociale media is dat ook een noodzaak.
Toch blijkt de realiteit weerbarstiger. Wil je wel met je vuile was naar buiten? Je koloniaal verleden, collaboratie in de oorlog, nalatigheid, milieuvervuiling, fraude, schulden? Het rijtje zwarte bladzijden is langer dan dit, en zorg en nuance zijn voor bedrijven dan ook van groot belang, zeker wat het archiefmateriaal en bedrijfserfgoed betreft die van deze zwarte bladzijden getuigen zijn. Over hoe daarmee om te gaan als onderzoeker en (opdrachtgevend) bedrijf organiseren vier verenigingen een lezingenreeks (zie kader). Online lezingen overigens die niet worden opgenomen ‘vanwege de gevoeligheid van de materie’. Transparantie is een groot goed, maar blijkt ook best ingewikkeld als het erop aankomt.
Non-disclosure agreement
Aline Sax doet samen met haar collega’s bedrijfsgeschiedenisonderzoek-in-opdracht namens Geheugen Collectief. Dit Belgische bureau voert historische projecten uit en komt zo regelmatig in aanraking met zwarte bladzijden, vertelt de onderzoekscoördinator en auteur. Betekent haar werk braaf luisteren naar wat haar broodheer zegt, of krijgt historische kritiek alle vrijheid? Bijt je de hand die je voedt?, luidt de titel van haar voordracht, waarmee ze de lezingenreeks aftrapt. Evenwicht, daar gaat het om, en ‘contextualisatie’, zo zal ze later benadrukken.
Sax: ‘Geheugen Collectief werkt van concept tot realisatie. We zijn publiekshistorici en gaan altijd voor een publiek-historisch product: een boek, tentoonstelling of andere vorm om het verhaal van een bedrijf naar een bredere groep mensen te brengen. Bijvoorbeeld de eigen werknemers, oud-werknemers, klanten of het grote publiek. We vragen carte blanche voor het doen van het onderzoek, en schrijven op wat wij noodzakelijk vinden om op te schrijven vanuit dat onderzoek, maar dit gaat wel vaak gepaard met een non-disclosure agreement. We maken eerst het rapport, en als dat eenmaal op tafel ligt, wordt het eenvoudiger om daar open met elkaar over in gesprek te gaan. Op voorhand weet je nooit precies welke informatie er komt bovendrijven.’
Er zijn enkele thema’s die sowieso moeilijk liggen, weet ze: ‘Collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, een bepaald koloniaal verleden, alle bedrijven die in Congo [voormalige Belgische kolonie, red.] hebben gewerkt, fraude, verhalen over vervuiling die vroeger veel minder problematisch waren, maar nu heel anders worden gepercipieerd, stakingen, sociale onrust en kinderarbeid. En denk ook aan familieruzies; vaak zijn het familiebedrijven die hun bedrijfsgeschiedenis willen laten optekenen.’
Voorbeeld: Willy Vandersteen
Sax noemt ter illustratie een onderzoek waarmee Geheugen Collectief zich meteen op de kaart zette in 2009. ‘De familie van Willy Vandersteen en Standaard Uitgeverij [van onder meer Suske en Wiske, red.] hadden ons gevraagd om te onderzoeken wie tijdens de Tweede Wereldoorlog schuilging achter het pseudoniem Kaproen. Deze tekenaar had veel zwarte tekeningen gemaakt, antisemitische spotprenten, en het gerucht ging al jaren dat dit Willy Vandersteen zou zijn. De familie wilde hier duidelijkheid over. Het feit dat ze ons vroegen – jong, onbezonnen en net opgericht – doet een beetje vermoeden dat ze hoopten dat we niks zouden vinden, maar dat was buiten onze hardnekkigheid gerekend. We vonden namelijk zeer sluitend bewijs dat Willy Vandersteen de tekeningen, die onder andere in de collaboratiekrant Volk en Staat waren verschenen, daadwerkelijk had gemaakt. Zo was er een lijst met pseudoniemen van medewerkers van de krant, waarop bij Kaproen “W. Vandersteen” stond vermeld. Daarnaast konden we via betalingsbewijzen zijn naam koppelen aan zijn toenmalige woonadres.’
Voor de familie was het een schok, herinnert ze zich. ‘Natuurlijk waren er al geruchten, maar zo’n smoking gun hadden ze niet verwacht.’
Openbaarheid van informatie
De vraag die vervolgens rijst als een dergelijk bewijs of verhaal naar boven komt is: hoe ga je daarmee om? Als opdrachtgever én -nemer? ‘Geheugen Collectief werkt in opdracht, dus de onderzoeksresultaten zijn in principe van de opdrachtgever’, vertelt Sax. ‘Aan de andere kant is historisch onderzoek op basis van openbare archieven publieke kennis, dus wie mag er beslissen over de openbaarheid van informatie?’ Die vraag komt geregeld voorbij, weet ze.
‘Vanuit Geheugen Collectief brengen we nooit onderzoeksresultaten naar buiten tegen de wil van de opdrachtgever in; dat vinden we deontologisch niet correct. De opdrachtgever moet ons kunnen vertrouwen. Dit betekent echter niet dat we niet alles zullen proberen om hem te overtuigen van de gepaste aanpak. Dat hebben we ook met de familie Vandersteen gedaan. We hadden de documenten gevonden in een openbaar archief; in principe kon iedereen een aanvraag doen om hierin te kijken. Dus hebben we de familie geadviseerd om zelf met het onderzoek naar buiten te treden. Dit is ook ons algemene standpunt: je mag dergelijke resultaten niet negeren, geschiedenis is wat ze is.’
Open kaart spelen
Er zijn verschillende manieren waarop je met die lastige bladzijden kunt omgaan, weet Sax. ‘Je kunt de feiten verdraaien, of de feiten of interpretatie ervan volledig anders weergeven dan in het onderzoeksrapport bedoeld is. Dat is voor ons een no go. Als een opdrachtgever dit wil, trekken we ons terug uit het project. Gelukkig is het nog nooit zover gekomen. Het meest ideale scenario is dat de opdrachtgever open kaart speelt en de zwarte bladzijde op tafel durft te leggen. Net zoals de familie Vandersteen heeft gedaan: zij heeft een persconferentie gehouden, en de documenten en tekeningen van Kaproen verspreid.
Daarnaast is er een grote grijze zone tussen die twee uitersten. Je kunt informatie verzwijgen of je kunt informatie niet vertellen, en dat is voor ons niet per se hetzelfde. Je moet een aantal vragen stellen om te kunnen beoordelen hoe belangrijk de lastige bladzijde voor de geschiedenis van het bedrijf is.’
Afweging wel/niet vertellen
Die eerste vraag luidt: hoe belangrijk en relevant is het? ‘Als het bijvoorbeeld gaat om een familieruzie die eigenlijk geen impact heeft gehad op het bedrijf, is het dan nodig om die te melden? Vaak zijn familieruzies meer een taboe voor de familie zelf.’ De tweede vraag die Geheugen Collectief stelt is: wat gaan we maken, een intern rapport of een publieksproduct? ‘Bij een intern rapport moet je alles op tafel durven leggen, bij een publieksproduct komt de vraag op hoe uitputtend je onderzoek moet zijn.’
Sax illustreert dit met een voorbeeld van Côte d’Or, waarvoor Geheugen Collectief een onderzoeksrapport maakte over de geschiedenis van het merk. Zoals te verwachten bij een chocoladebedrijf dat al even bestaat, doken er enkele koloniale verhalen op. ‘Die hebben we in het rapport meegenomen, en dat vond Côte d’Or prima. Ze hadden het in de eerste plaats intern nodig om er elementen uit te halen voor de marketing, meer niet, maar ze waren blij dat ze nu ook over de informatie beschikten. Net op dat moment speelde in België namelijk de discussie of de standbeelden van Leopold II van hun sokkel moesten worden gehaald. Mocht Côte d’Or vragen krijgen of zich moeten verantwoorden, dan had het bedrijf daar tenminste informatie over.’
In sommige gevallen moet je onderzoek uitputtend zijn en kun je niet om bepaalde verhalen heen, vervolgt ze. ‘Je kunt de Tweede Wereldoorlog niet weglaten uit een chronologisch boek over een honderdjarig bedrijf. Bij een tentoonstelling heb je te maken met een beperktere omvang en een gerichtere insteek; het thema bepaalt vaak de rode draad om het verhaal aan op te hangen. Het is steeds een afweging wat je wel en niet vertelt, en dat doe je vanuit een historisch-kritisch deontologisch perspectief.’
In historische context plaatsen
Ook belangrijk volgens Sax: ‘contextualiseer’ het moeilijke verhaal, plaats de feiten in de juiste historische context. ‘Dan pas kun je begrijpen waarom een bedrijf bepaalde keuzes heeft gemaakt, of waarom bepaalde praktijken gangbaar waren.’ Waarbij ‘begrijpen’ niet automatisch ‘begrip opbrengen voor’ betekent, wil ze benadrukken. ‘Door die context kun je er als bedrijf ook meer afstand van nemen: “Vroeger deden we het zo, dat was niet goed, maar vandaag doen we het anders.” Dat is een moedige boodschap die het bedrijfsverhaal zelfs kan versterken, en het is altijd beter dan het onder het tapijt te vegen. Het gaat om evenwicht.’
Ook de familie Vandersteen koos voor ‘contextualisering’, zegt ze. ‘Uit het eerste onderzoek was duidelijk geworden dat Willy Vandersteen Kaproen is, maar verder wisten we nog niet zo veel. Daarop kregen we een vervolgopdracht om de oorlogsjaren van Vandersteen te onderzoeken en zijn we de prenten van Kaproen gaan kaderen binnen een grotere context. Het was de bedoeling dat het rapport een boek zou worden, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. Niet omdat de familie er toch niet mee naar buiten wilde, maar omdat we zelf zeiden: “De context is er, maar de antwoorden op veel vragen zijn heel erg voorzichtig en daarmee kunnen we niet tegemoetkomen aan de hoge verwachtingen van het publiek.” We hebben het rapport wel geschreven, dat overigens openbaar toegankelijk is, maar daar is het bij gebleven.’
Toegang tot interessante archieven
Waar Sax de problemen rond zwarte bladzijden vanuit het perspectief van een commercieel bureau belicht, deelt Keetie Sluyterman (emeritus hoogleraar bedrijfsgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht) haar ervaringen met geschiedenis-in-opdracht van de universiteit in haar lezing: True and fair? De verantwoordelijkheden van de bedrijfshistoricus. Waarom doet de universiteit eigenlijk aan geschiedenis-in-opdracht, vraagt ze retorisch: ‘Omdat je extra geld binnenhaalt voor onderzoek, maar misschien nog wel belangrijker: door een opdracht te krijgen van een bedrijf, krijg je automatisch toegang tot vaak heel interessante archieven die je anders niet zo makkelijk kunt inzien. Tegelijk biedt het de mogelijkheid om veel kennis over een bedrijfstak of bedrijf op te doen.’
Ook niet onbelangrijk, vindt Sluyterman, is de vaak brede verspreiding van de onderzoeksresultaten, de mooie boeken die eruit voortkomen, en een breder publiek dan je normaal zou bereiken met je academisch onderzoek. ‘Tegelijkertijd kunnen wij de resultaten weer gebruiken voor artikelen in wetenschappelijke tijdschriften.’
Onderzoeksvoorstel met probleemstelling
De redenen waarom volgens Sluyterman bedrijven hun geschiedenis willen laten optekenen, zijn divers. Vaak hoort ze: ‘een mooi cadeau bij een feest’. ‘Dan heb je meteen al een punt, want te veel zwarte bladzijden zijn niet zo feestelijk. Reflectie op het eigen verleden kan ook een reden zijn, net als inzicht in de eigen bedrijfscultuur, versterking van het wij-gevoel, begrip kweken bij buitenstaanders, en – gewoon – “omdat je het verdient”.’
Als een bedrijf belangstelling toont voor een onderzoek en het laten maken van een boek, begint de universiteit volgens haar met een oriënterend gesprek. ‘Als dat een beetje positief uitpakt, bieden wij aan een onderzoeksvoorstel te schrijven met probleemstelling, aanpak en verwacht eindproduct. Dat is een heel belangrijk onderdeel, zeker als we later in het traject moeten onderhandelen over wat erin mag en wat niet. Voor Shell bijvoorbeeld hebben we het derde deel in een serie geschreven over de periode na 1973. In het ingediende onderzoeksvoorstel was al duidelijk wat de problemen waren in Rhodesië, Zuid-Afrika en Nigeria, en met de Brent Spar; we hadden zelfs al een van de zes hoofdstukken ingericht voor maatschappelijke kritiek. Gelukkig zei Shell: “Dat begrijpen we, zonder zo’n hoofdstuk is het boek niet geloofwaardig voor de buitenwereld.” Zo maak je het voor jezelf dus wat makkelijker nog voordat je begint.’
Altijd publicatie
Daarna volgt het contract met wederzijdse verplichtingen. ‘Daarin wordt een aantal dingen vastgelegd, zoals vrije toegang tot de relevante archieven’, vertelt Sluyterman. ‘Je kunt bij Shell of Heineken wel roepen dat je alle archieven wilt inzien, maar je weet van tevoren dat dit niet gaat lukken. Zij hebben niet alleen een inventaris, maar zelfs een inventaris van de inventaris, zo ontzettend groot zijn hun archieven. Verder hebben we altijd een leescommissie met vertegenwoordigers van opdrachtgevers en wetenschappers die samen bepalen of het een geloofwaardig manuscript is geworden, en het bedrijf zelf leest uiteraard ook mee. Het aardige hiervan is dat je ze daarmee gaandeweg committeert, want ze hebben dan allerlei dingen gelezen en laten passeren.’
Verder staat het vast – dat is een eis van de universiteit en ook een verschil met het werk van Geheugen Collectief – dat het manuscript moet worden gepubliceerd, zwarte bladzijden of niet. Als de opdrachtgever dit niet zelf doet, heeft de universiteit het recht op publicatie. Wellicht dat sommige bedrijven hierdoor in een vroeg stadium afhaken? Sluyterman weet het niet exact. Wel vindt ze de insteek van Aline Sax en haar collega’s een interessante: eerst een intern rapport schrijven waarmee het bedrijf meer zelfinzicht krijgt, en daarna besluiten of publicatie een goed idee is. Of de universiteit dit ook ziet zitten, is alleen zeer de vraag.
Cambodjaanse biermeisjes
Wat zijn nu die zwarte bladzijden, en voor wie zijn ze zwart? Een historische gebeurtenis waarbij traditioneel alertheid is geboden, is de Tweede Wereldoorlog, zegt Sluyterman. Al zie je hier volgens haar een verschuiving als het gaat om het accepteren van opdrachten van Duitsland of van het Duitse leger. ‘Dat lag vroeger heel gevoelig, maar er is al zo veel onderzoek gedaan waaruit blijkt dat bijna alle bedrijven dat deden, dus dit gegeven kan nu gewoon worden benoemd, vaak in de context van “dat kwam meer voor”.’
Dat plaatsen van lastige feiten in hun (historische) context is ook voor Sluyterman en de universiteit van groot belang. Dat geldt tevens bij familieruzies en bij financiële problemen – denk aan fusies die slecht zijn uitgepakt, of bedrijfsonderdelen die failliet zijn gegaan. Ook arbeidsverhoudingen kunnen een gevoelig punt zijn. Daar liep ze tegenaan bij een boek voor Heineken: ‘In Cambodja onder andere is het gebruikelijk dat bier wordt geserveerd door aantrekkelijke meisjes die aan tafel komen zitten. Je kunt je voorstellen dat naarmate het bier vloeit en de heren vrolijker worden, dit kan leiden tot allerlei handtastelijkheden en in het slechtste geval prostitutie. Daarop ontstond de discussie met Heineken of het nou echt nodig was om dit te melden in hun boek. Waarop wij de context aangaven; het is algemeen bekend, en er is allerlei externe literatuur over beschikbaar. Zoiets helpt altijd enorm.’
Onder een vergrootglas
Soms kun je het bedrijf tegemoetkomen en het onderzoek ‘verkocht krijgen’ door zijn standpunt in de tekst erbij te zetten. Soms kun je een passage iets anders formuleren zonder dat je de boodschap geweld aan doet. Soms dringen juristen aan op een andere formulering, maar dat is vaak vanwege bepaalde juridische implicaties, weet Sluyterman. ‘Wat ook voorkomt is dat bedrijven het boek uitdrukkelijk beschouwen als jouw product. Dat heeft Shell bijvoorbeeld gedaan. Ze hebben het mooi uitgegeven, maar altijd gezegd: “Dit is het boek van de universiteit, zij hebben het geschreven, we hoeven het er niet mee eens te zijn.” Verder komt nog wel eens het verzoek om bepaalde “lastige” delen wat minder uitvoerig te beschrijven. Of je hiermee instemt hangt van de context af. Vaak is context een oplossing, zoals Aline Sax ook al zei.’
Maar context is niet alles, besluit de emeritus hoogleraar. ‘Ik zie nog wel wat zorgen voor de toekomst, en een daarvan is dat geschiedenis tegenwoordig niet alleen wordt beschouwd als een manier om lering te trekken uit het verleden, maar ook als afrekening. Dan helpt context niet langer. Verder zie je dat onder invloed van de klimaatcrisis nu ook succesverhalen van ondernemingen onder het vergrootglas komen te liggen. Een ander punt is Rusland. In de optimistische jaren negentig was investeren in Oost-Europa en Rusland heel positief, want dan zouden ze economisch welvarender worden en misschien ook democratischer. In het licht van wat er nu aan de gang is in Oekraïne, kun je je afvragen of investeren in Rusland niet de volgende zwarte bladzijde in de geschiedenis gaat worden.’
Deel 2 van dit tweeluik kun je lezen in IP #4-2022.
Zwarte bladzijden lezingenreeks
Op 24 februari ging de lezingenreeks ‘Omgaan met zwarte bladzijden in bedrijfserfgoed en -archief’ van start, een serie van acht online webinars. Een Belgisch-Nederlands initiatief van Stichting Bedrijfsgeschiedenis (SBG), Vereniging Bedrijf en Historie (VBH), KVAN Werkgroep Bedrijfsmatig Archiveren, en expertisecel voor technisch, wetenschappelijk en industrieel erfgoed ETWIE.
De reeks loopt nog tot in mei; deelname is gratis. Meer informatie vind je hier.
Cindy Lammers is hoofdredacteur van IP.
Deze bijdrage komt uit het digitale magazine IP #3/2022. Klik op de onderstaande button om het hele nummer te lezen.