Special digitaal erfgoed: rondetafeldiscussie over digitaal erfgoed: Paradigmashift zorgt voor nieuwe zakelijkheid

IP nodigde vier professionals uit voor een rondetafelgesprek over digitaal erfgoed. Centraal in de discussie stond de uitdaging om als sector nu echt digitaal te gaan denken. Ook werd gekeken naar verdienmodellen. Zijn die gebaseerd op drijfzand?

Door: Wilbert Helmus 

Slechts een fractie van het erfgoed is toegankelijk voor het publiek, bijvoorbeeld in studiezalen of via tentoonstellingen en websites. Wat betekent die beperkte toegankelijkheid voor de toekomst van de vele voorwerpen die níet via internet te zien zijn? Zou je kunnen stellen dat erfgoed dat niet digitaal beschikbaar is, in feite niet bestaat? Dit blijkt een mooie opening voor de discussie te zijn. Volgens Bram van der Werf is het onzin dat voor het publiek het erfgoed alleen in digitale vorm bestaat. Wel of niet digitaal, erfgoed blijft altijd bestaan. Hij stelt dat erfgoed in digitale vorm wel makkelijker toegankelijk te maken is, het vergroot bovendien de zichtbaarheid ervan. Edwin Klijn haakt daarop aan met het voorbeeld dat bij archieven veel historisch materiaal nooit gedigitaliseerd zal kunnen worden. ‘Ik zou het heel graag zien dat de volledige content van archieven online beschikbaar is, maar dat kost op dit moment nog zoveel geld, dat is niet realistisch.’

Maar als erfgoed niet digitaal te vinden is, loopt het het risico om verloren te raken. Er is een kans dat dit onzichtbare, analoge erfgoed daarmee dan zijn bestaansrecht verliest. ‘Natuurlijk, musea en archieven kunnen hun collecties niet volledig digitaliseren, maar via internet zou in ieder geval duidelijk moet zijn wat er is,’ stelt Annette Gaalman. ‘Een object krijgt pas betekenis als erfgoed, als mensen het die betekenis hebben gegeven. Dit kunnen zij alleen doen als het gevonden kan worden. En als niemand dat erfgoed vindbaar maakt – en dat moet tegenwoordig via internet – dan zal het er blijkbaar niet zijn.’ Aan tafel is men het erover eens dat juist de vindbaarheid van erfgoed cruciaal is. Dit kan niet altijd full content zijn, de kosten zijn nog altijd veel te hoog om al het analoge materiaal te digitaliseren.

Spagaat

Die kosten brengen het gesprek op de economische aspecten van digitaal erfgoed. Overheid en subsidiegevers gebruiken nu vaak het begrip ‘cultureel ondernemerschap’. Zij verwachten dat instellingen eigen inkomsten genereren. Instellingen maken daarvoor verdienmodellen en rekenen kosten voor diensten en producten. Tegelijkertijd verwacht diezelfde subsidiegever dat informatie over erfgoedcollecties vrij (en dus gratis) beschikbaar is voor hergebruik. Zitten die twee eisen elkaar niet in de weg? De discussie gaat over de mogelijke spagaat die dit kan opleveren.

Volgens Annette Gaalman betekent het begrip ‘open cultuur’ dat instellingen die met gemeenschapsgeld betaald worden hun collecties zoveel mogelijk open, transparant beschikbaar moeten stellen. Edwin Klijn is het daarmee eens en zet bovendien vraagtekens bij het vermarkten van digitaal erfgoed. ‘Veel instellingen hebben collecties die, om het maar voorzichtig te zeggen, niet zo makkelijk te vermarkten zijn. Als de samenleving het belangrijk vindt dat die collecties in stand worden gehouden, kun je dan blijven vasthouden aan eisen als terugverdienen en cultureel ondernemen?’ Behoud van cultureel erfgoed is een kerntaak van de instellingen; dit betreft ook de zorg voor commercieel minder courante collecties. Vermarkting daarvan is een utopie.

Ongelijke drempels

Erfgoedinstellingen gebruiken soms een betaalmuur voor hun informatiedienstverlening, als vorm van ondernemerschap. Dat zie je bijvoorbeeld bij archieven. Maar geld vragen voor dienstverlening kent ook nadelen. Annette Gaalman geeft een voorbeeld: ‘Ik vind het ingewikkeld dat het per erfgoedinstelling verschilt of en zo ja, hoeveel je als klant moet betalen voor diensten. De ene instelling stelt gegevens en beeldmateriaal vrij beschikbaar, bij een andere zijn er plotseling allerlei drempels.’ Gaalman stelt voor dat er op landelijk niveau afspraken komen.

Edwin Klijn is voor meer verzakelijking in de erfgoedsector: ‘Ik vind dat aan ons als erfgoedinstellingen kan worden gevraagd: toon aan dat je je doelgroep, je publiek, ook echt bereikt en bewijs dat met aantallen. Dat gebeurt nu heel weinig.’

Bedrogmodel

Die kwantificering van resultaten gebeurt vaak in de vorm van verdienmodellen. Nieuwe digitale diensten en producten krijgen een cijfermatige onderbouwing van de kosten en baten. Probleem daarbij is het gebrek aan ervaringsgegevens. Annette Gaalman verbaast zich over de grote fantasieën bij instellingen en overheid over inkomsten genereren met data. ‘Je ziet nog steeds heel vaak in de onderbouwing van projecten dat we in de culturele sector blijkbaar het idee hebben dat we aan de subsidieverstrekker moeten laten zien dat we inkomsten gaan genereren met die data.’

Als voorbeeld dient Beelden voor de Toekomst, het project waarin vier instellingen een belangrijk deel van het audiovisueel erfgoed van Nederland hebben geconserveerd en gedigitaliseerd. ‘Iedereen was vanaf het begin sceptisch over het verdienmodel en de aannames over de inkomsten die gegenereerd moesten gaan worden. Toch is juist op basis van die veronderstellingen de financiering er uiteindelijk gekomen,’ zegt Annette Gaalman. ‘Er werd van uitgegaan dat aan dit enorme digitaliseringsproject een heel goed verdienmodel vastzat.’ Frank van Amerongen spreekt van een ‘goed bedrogmodel’. En Bram van der Werf vult aan: ‘Ik heb fantasieverdienmodellen voor Europese projecten gezien waarbij een sluitend verdienmodel voorgesteld werd. Vervolgens moesten die projecten aankloppen voor geld omdat er te weinig werd verdiend. Dan gaat het om bijvoorbeeld een businessplan waarbij er over drie jaar vijf miljoen euro binnenkomt. Ik denk dan: wie gaat zoveel geld met digitaal erfgoed verdienen?’

Verzakelijking in de erfgoedsector wordt belangrijk gevonden, maar het wordt wel tijd dat er met realistische kengetallen gewerkt gaat worden. Instellingen en overheid moeten elkaar niet voor de gek houden als het over de kosten en baten van digitaal erfgoed gaat. Inclusief denken De noodzaak om te verzakelijken brengt het gesprek op de projectmatige aanpak van veel digitaliseringsinitiatieven. De deelnemers kennen allemaal voorbeelden van digitaal erfgoed-projecten die na een sprankelende start een stille dood gestorven zijn. Frank van Amerongen ziet een gebrek aan ‘inclusief denken’ in de erfgoedsector. ‘Daarmee bedoel ik: Je moet altijd zorgen voor onderhoud ná afloop van een project. Ik heb eens een project gezien waarbij op het eind het geld op was. Ik vroeg: hoe komen de basisscholen voor wie het gemaakt is er nu achter dat het er is? Daar was dan geen geld meer voor. Dus ook geen 10.000 euro voor communicatie en marketing. Dat had je van tevoren ook kunnen bedenken. Als er een verplichting komt dat je iets moet opzetten en onderhouden, dan richt je je projecten anders in.’ Daarbij komt dat veel projecten een vernieuwend karakter hebben. Bram van der Werf: ‘Er wordt heel optimistisch gedacht over prototype diensten, die krijgen nooit de tijd om te overleven. Apps komen vaak met projectgeld tot stand en we weten allemaal wat er gebeurt op het moment dat dat geld op is: dan is de dienst in een keer dood. Die wordt niet meer gevoed. Of het nu een dienst van een van onze nationale instellingen betreft, of van een provinciale instelling, het maakt niet uit, alles wat je projectgeld geeft gaat dood op het moment dat het projectgeld ophoudt.’

Langetermijnvisie

Maar hoe normaal is digitaal intussen in de erfgoedsector? Spelen erfgoedinstellingen voldoende in op de digitalisering van de samenleving? Eerder is al gesproken over het projectmatige karakter waarmee erfgoed digitaal beschikbaar komt. De vraag aan tafel is in hoeverre er sprake is van een paradigmashift van analoog naar digitaal. En hoe de erfgoedsector daar het beste vorm aan kan geven. Bram van der Werf suggereert dat instellingen een langetermijnvisie op digitalisering als onderdeel van hun bedrijfsproces zouden moeten ontwikkelen. ‘Instellingen gaan te vaak door met hun kostbare analoge proces. Als de collectie van bijvoorbeeld Beeld en Geluid digitaal zou zijn, dan kan het instituut net zo goed in de Flevopolder op een goed bereikbare B-locatie gaan zitten. Dit geldt ook voor het Nationaal Archief en de Koninklijke Bibliotheek. De plek is steeds minder relevant op het moment dat je digitaal bent.’

Edwin Klijn herkent dit. ‘Er worden nu geen harde keuzes gemaakt. Maar instellingen worden ook niet gedwongen om dat te doen. Dat is de andere kant van de zaak.’ Volgens Frank van Amerongen gaat het om een paradigmashift in denken. ‘Dat heeft met je langetermijnvisie te maken. Wij uitgevers zijn over enige tijd volstrekt overbodig, mits we onszelf opnieuw uitvinden en nieuwe businessmodellen ontwikkelen. We doen momenteel niets anders. We investeren een immense hoeveelheid geld in de toekomst. Maar wie triggert erfgoedinstellingen om zo’n paradigmashift van analoog naar digitaal te maken?’ Annette Gaalman wijst op de rol van de overheid. ‘Ook de overheid moet gaan nadenken wat ze precies wil. Als de overheid meer een samenwerkende overheid wil zijn in de netwerksamenleving, dan denkt de overheid: we steken het geld in het creëren van randvoorwaarden. Dus bijvoorbeeld ervoor zorgen dat kennis geborgd wordt in instellingen, dat er structureel gedigitaliseerd kan worden.’ Iedereen aan tafel is het erover eens dat instellingen vooral een langetermijnvisie zouden moeten hebben. Minder nadruk dus op de korte termijn. Er komen dan wel minder vlagmomenten voor de subsidiegever die het allemaal heeft betaald. Instellingen zouden zelf visies moeten ontwikkelen en over de eigen grenzen heen met elkaar besluiten wat waardevol is om digitaal te doen.

Hubrecht Duijker

Erfgoedinstellingen zitten midden in de overgang van analoog naar digitaal denken. Het is in dit verband belangrijk om niet meer aanbodgericht maar veel meer vraaggericht te denken. Dit is voor veel instellingen nog best lastig. Voorbeelden van buiten de erfgoedsector kunnen daarbij een inspiratiebron zijn. Zo heeft Frank van Amerongen bij uitgeverij Tirion gewerkt, waar wijnjournalist Hubrecht Duijker toen als auteur aan verbonden aan. ‘Duijker bleek een geweldig wijnarchief te hebben, met achtergrondinformatie en een foto van elke wijnsoort, etiket, kurk en gedetailleerde kaarten van alle wijngebieden. Als de uitgever Duijker vroeg om bij wijze van spreken een boek te maken over alle wijnen met zwarte kurken, dan zei hij: wanneer moet je het manuscript met de foto’s hebben. Is twee weken genoeg? Hij kan dat zo snel doen omdat hij zijn collectie geweldig gedocumenteerd had. Omdat hij zijn archief, ook een vorm van erfgoed, zodanig had ingericht dat hij er commercieel iets mee kon doen. Dat hoeft niet plat commercieel te zijn, maar je zou op zich veel commerciëler kunnen denken.’

De gesprekspartners vinden dat instellingen die afhankelijk zijn van subsidie meer naar de vraagkant van hun doelgroepen kunnen kijken. Erfgoedinstellingen kunnen daarbij veel leren van uitgevers, omdat ze in het digitale domein ook allemaal een beetje uitgever zijn geworden.


Deelnemers aan rondetafeldiscussie

Frank van Amerongen is senior business developer bij de educatieve ThiemeMeulenhoff. Hij is al meer dan 30 jaar actief in auteursrechtelijke zaken in de educatieve uitgeversbrancheorganisatie GEU en onder andere bestuurslid van Stichting Reprorecht. Als uitgeefprofessional was hij in een adviserende rol betrokken bij het project Beelden voor de Toekomst.

Annette Gaalman is projectleider en medewerker ondersteuning erfgoedveld bij Erfgoed Brabant. Daarnaast is zij adviseur van de Raad voor Cultuur, voorzitter van de stichting Landelijk Contact van Museumconsulenten en lid van de Kring van adviseurs van de Raad voor Cultuur. Zij is onder meer betrokken bij de ontwikkeling van de erfgoedportal Thuis in Brabant.

Edwin Klijn werkt bij het NIOD, het instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies. Hij is programmamanager van het Kenniscentrum Oorlogsbronnen dat beoogt alle oorlogscollecties in Nederland zo goed mogelijk digitaal te ontsluiten.

Bram van der Werf (Van der Werf Technologieadvies) komt oorspronkelijk niet uit de cultuursector. Hij was technical director van Europeana en vervolgens enkele jaren executive director van de Open Planets Foundation. Bij het Instituut voor Beeld en Geluid was hij senior projectleider van Presto Centre Foundation.

Gespreksleiders: IP-redacteuren Maarten Brinkerink en Wilbert Helmus


 

Wilbert Helmus is namens het Netwerk Digitaal Erfgoed Coördinator Digitaal Erfgoed Bruikbaar bij Stichting DEN, zelfstandig adviseur en redacteur van IP.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 5 / 2015. Het gehele nummer kun je hier lezen