Sociale netwerken: Een academische tegenbeweging

Nieuwe platformen voor het delen van academische artikelen zien het licht. Ze vormen een tegenbeweging tegen grote commerciële partijen die het niet zo nauw nemen met eigenaarschap. Verrassend genoeg zitten achter de nieuwe initiatieven vaak de wetenschappers zelf.

Door: Jeroen Sondervan

Vrijwel iedereen in Nederland maakt gebruik van Facebook om verhalen, vakantiefoto’s en borrelpraat te delen. Naast dit soort sociale netwerken, gericht op de privésfeer, zijn er ook online netwerken voor het delen van wetenschappelijke literatuur. De bekendste voorbeelden zijn Academia.edu en ResearchGate (zie kader).

Commerciële belangen

Deze netwerken voor academici zijn doorgaans in handen van commerciële bedrijven, veelal met een missie die wordt gestuurd door de grillen van aandeelhouders en investeringsmaatschappijen. Het gebruik van de functionaliteiten van deze platformen is vaak gratis. En daar schuilt een addertje onder het gras. Want de regel in de online platformwereld is: heeft de gebruiker gratis toegang, dan is de gebruiker het product. Gebruikersgegevens en -profielen zijn immers geld waard op bijvoorbeeld de advertentiemarkt.

Zo heeft Academia.edu al vaker gehint op de mogelijke verkoop van gebruikersdata aan andere bedrijven. Om steeds meer data te kunnen verzamelen, worden gebruikers op een vervelende manier benaderd. De afgelopen jaren is er veelvuldig kritiek geweest op hoe deze platformen gebruikers (én niet-gebruikers, verkregen via adresboeken) spammen om onderzoek te uploaden en te delen.

Open access?

Een veelgehoord argument voor het gebruik van deze commerciële deelplatformen is dat onderzoekers op deze manier in open access publiceren (dus vrij toegankelijk voor iedereen). Dit is onzin.

Allereerst dient een onderzoeker zich te registreren en hij moet er dus mee instemmen dat zijn profielgegevens worden toegevoegd aan de databerg van het betreffende platform. Open access voor wetenschappelijke artikelen en boeken betekent in de regel dat het materiaal zonder restricties (inloggen) gedownload kan worden én zonder restricties (copyright) kan worden verspreid, gedeeld en hergebruikt. Dit is bij deze deelplatformen lang niet altijd het geval omdat doorgaans om een inlog wordt gevraagd.

Bovendien nemen de commerciële platformen het niet zo nauw met auteursrechtelijk beschermd materiaal. Grote uitgeverijen, zoals Elsevier, hebben al regelmatig geëist dat artikelen van een deelplatform werden gehaald vanwege inbreuk op copyright. Dit gaat vanzelfsprekend op voor artikelen waarbij het copyright is afgedragen aan de uitgever (vaak artikelen die niet in open access worden gepubliceerd). Het is niet bekend of er ook artikelen bijzitten die onder een non-exclusieve, non-commerciële licentie zijn uitgegeven, maar dat is zeer aannemelijk.

Tot slot dienen de commerciële deelplatformen een heel ander nut dan de tijdschriften bij uitgevers en repositories bij universiteiten, namelijk sociale (academische) profilering. De academische tijdschriften en repositories zijn betrouwbare vehikels voor wetenschappelijke literatuur omdat door middel van inhoudelijke toetsing (redactieraden, peer review, et cetera) en standaardisering (zoals permanente link,s metadataprotocollen en archivering) een gegarandeerde kwaliteit wordt gewaarborgd. Dat is bij de bovengenoemde commerciële platformen geenszins het geval.

Bottom-up

Is het dan alleen kommer en kwel? Nee, gelukkig niet. Er gaan steeds meer stemmen op, vooral vanuit de wetenschappers zelf, om met duurzame, maar bovenal eerlijke alternatieven te komen. Delen is niet erg en sociale netwerken zijn dat ook niet, maar deze diensten zouden idealiter non-profit moeten zijn en het liefst ook nog door wetenschappers (of wetenschappelijke instellingen) zelf gerund moeten worden. Onlangs zijn er twee interessante startups ten tonele verschenen die concurreren met de commerciële deelplatformen, namelijk Humanities Commons en ScholarlyHub.

Oplossing voor geesteswetenschappen?

Humanities Commons ging eind 2016 live en bouwt voort op het in 2013 gelanceerde MLA Commons-platform. Kortgezegd is het een netwerk-, deel-, publiceer- en archiveringsplatform ineen. Zoals de naam al aangeeft, is het puur gericht op onderzoekers in de geesteswetenschappen.

Het grote verschil met Academia.edu en ResearchGate? Humanities Commons is open access, open source en non-profit (gesubsidieerd) en wordt volledig door wetenschappers gerund. De combinatie van een communityplatform en de mogelijkheid om op een duurzame manier artikelen en boeken maar ook andere formaten (zoals video en datasets) in de CORE-repository op te slaan, is een fijne uitbreiding op de eerder genoemde commerciële netwerken, waar wetenschappers vaak alleen pdf’s kunnen delen.

Preprints en postprints

Humanities Commons sluit met zijn platform aan op een interessante ontwikkeling in de wetenschappelijke communicatie: de zogenaamde preprints (artikel voor peer review) en postprints (artikel na peer review). Dit zijn auteursversies en niet de uiteindelijk gepubliceerde versie (uitgeversversie) in een tijdschrift (of boekenserie). In verschillende disciplines is het al jaren gebruikelijk om deze pre-versies te deponeren en met peers te delen, voordat er ook maar iets is gepubliceerd in een tijdschrift.

Dit gebeurt via vrij toegankelijke preprintservers. De bekendste voorbeelden zijn ArXiv (1991) voor bètastudies en het SSRN (1994) voor de sociale wetenschappen. In de afgelopen vijf jaar is het aantal preprintservers voor andere disciplines enorm gegroeid. Zo beschikken vakgebieden als biologie (bioarXiv), rechten (LawarXiv) en psychologie (PsyArXiv) inmiddels ook over een dergelijke server.

Uniek

Humanities Commons richt zich dus ook op het uploaden van die voorlopige versies van manuscripten. Zonder twijfel kan dit uniek worden genoemd, omdat deze traditie in de geesteswetenschappen nog niet of nauwelijks bestaat. Een van de voordelen van deze manier van publiceren is snelheid. Vakgenoten zijn vlug op de hoogte van een onderzoek. Want een definitieve peer reviewed versie mag dan wel een artikel opleveren dat kan worden opgevoerd op de lijst van wetenschappelijke publicaties van een onderzoeker, voor het wetenschappelijk debat duurt het publiceren in tijdschriften doorgaans veel te lang. Interessant is het om te zien hoe zich dit voor de geesteswetenschappen zal ontwikkelen, en in hoeverre Humanities Commons iets in de huidige publicatiecultuur kan doorbreken.

Uitbreiding in het veld

In oktober 2017 hebben onderzoekers, vanuit Nederland, de handen ineen geslagen en het crowdfundingproject ScholarlyHub opgestart. Ze willen een online sociaal netwerk bouwen, gefinancierd met donaties en subsidies. Evenals Humanities Commons heeft ScholarlyHub als uitgangspunten open access, open source en non-profit. Het project volgt expliciet de principes van ‘open wetenschappelijke infrastructuur’ die door een groep wetenschappers in de afgelopen periode zijn opgesteld. De initiatiefnemers scharen zich achter de principes van bestuur (governance), duurzaamheid (sustainability), borging (insurance) en implementatie (implementation).

Met deze principes proberen de opstellers een raamwerk te bieden om dergelijke nieuwe platformen duurzamer (in de grootst mogelijke betekenis van het woord) in te richten. In het verleden zijn er nogal wat bottom-up initiatieven en zelfs institutionele platformen gesneuveld omdat één of meerdere van bovenstaande principes niet goed waren doordacht.

Verschillen

Er zijn enkele verschillen met Humanities Commons. In de eerste plaats staat ScholarlyHub open voor alle academische disciplines. Maar naast sociale functionaliteiten wil ScholarlyHub het ook mogelijk maken om zelf tijdschriften in het platform aan te maken. Het wil dus eigenlijk een totaalpakket aanbieden en hiermee de concurrentie aangaan met zowel bestaande academische sociale netwerken als uitgeverijen.

Gevoelige snaar

Of deze bottom-up startups het kunnen opnemen tegen de grote commerciële platformen, is moeilijk te voorspellen. Feit blijft dat er een gevoelige snaar is geraakt. Bovendien begint een grote groep wetenschappers in te zien dat, hoe egostrelend de likes en shares ook zijn, er meer is dan de verslavende werking van social media en de rol die grote mediabedrijven en adverteerders daarin spelen. Het gaat in dit geval niet om vakantiekiekjes, maar om wetenschappelijk onderzoek dat op een duurzame manier verspreid en gedeeld zou moeten worden.


61 vs 4 miljoen gebruikers

Op sociale netwerken als Academia.edu en ResearchGate kunnen onderzoekers artikelen uploaden en vervolgens delen via dezelfde social media-technieken als bij Facebook. Denk daarbij aan: het zichtbaar maken van volgers en waarderingen, aanmaken van een profiel, delen van berichten en toegang tot gebruiksstatistieken.

Academia.edu is in 2008 als startup met venture capital gefinancierd. Inmiddels claimt het netwerk rond de 61 miljoen leden te hebben; de site herbergt meer dan 20 miljoen academische artikelen. Ook ResearchGate bestaat bijna 10 jaar, maar is met (naar eigen zeggen) iets meer dan 4 miljoen actieve gebruikers een stuk kleiner dan Academia.edu.


Jeroen Sondervan is Open Access Publishing Consultant bij Universiteitsbibliotheek Utrecht.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 3 / 2018. Het gehele nummer kun je hier lezen.