Dé scripties van 2015: van Flickr, (meta)data tot apps

Uit het aanbod van afstudeerwerken van de informatieopleidingen selecteerde de redactie de drie interessantste scripties van 2015.

Onderwerp: Fotografisch geheugen: ruimtelijke patronen van Amsterdamse toeristen in kaart gebracht met behulp van Flickrfoto’s

Betreft: Afstudeeronderzoek master Geo-Information Science aan de Universiteit Wageningen

Door: Sander van der Drift

De gemeente Amsterdam en het Amsterdamse onderzoeksinstituut voor Advanced Metropolitan Solutions (AMS) waren geïnteresseerd in de mogelijkheden om data van sociale media in te zetten zodat de ruimtelijke patronen van toeristen in Amsterdam in kaart kunnen worden gebracht. Geen vreemde gedachte, want vele toeristen gebruiken platformen als Facebook, Twitter en Flickr om hun trip te documenteren en te delen met de wereld. Sander van der Drift zocht het in zijn afstudeeronderzoek voor de master Geo-Information Science voor ze uit.

Sociale media zijn in het afgelopen decennium ongekend populair geworden. Een wereldwijde groep van gebruikers genereert dagelijks enorme hoeveelheden gevarieerde data en een toenemend deel van deze data bevat een geografische component. Deze rijke bron van big data biedt nieuwe mogelijkheden om activiteiten van mensen te analyseren in tijd en ruimte. Traditioneel wordt het gedrag van toeristen onderzocht met behulp van arbeidsintensieve methoden als enquêtes, handmatige tellingen en reislogboeken. Naast de hoge kosten heeft deze informatie veelal een strikte ruimtelijke en temporele begrenzing. Fotografisch Geheugen is een project dat gebruik maakt van openbaar toegankelijke Flickr-fotografie om inzicht te krijgen in de dynamiek van toerisme in stedelijke omgevingen. Het is een poging om het gebruik van de stedelijke infrastructuur te doorgronden en bottlenecks te identificeren. Onmisbare informatie voor stadsplanners en beleidsmakers.

Voor het onderzoek zijn in een tijdsperiode van vijf weken bijna drie miljoen geo-gerefereerde Flickrfoto’s gedownload en opgeslagen in een ruimtelijke database. Van deze foto’s zijn er ongeveer een half miljoen gemaakt in Amsterdam en samen vormen ze duizenden toeristische kruimelsporen door de hoofdstad. Door de data op slimme wijze te analyseren kan gedetailleerde informatie worden ontdekt over het gebruik van de binnenstad in tijd en ruimte. Dit is geen handmatige exercitie. Met cluster- en routing-algoritmes zijn de meest bezochte plekken en toeristische routes in de binnenstad in kaart gebracht. De onderzoeksresultaten zijn gevalideerd door acht toerisme-experts van de gemeente Amsterdam en kunnen onder andere worden toegepast voor crowdmanagement, marketing en nieuwe wandelroutes.

Data van sociale media zijn niet perfect. Het bevat ruis en de samenstelling van de gebruikersgroep kan een vertekend beeld geven van de werkelijkheid. Toch kunnen we concluderen dat het belangrijke inzichten geeft in de toeristische dynamiek in binnensteden en een waardevolle toevoeging is aan traditionele onderzoeksmethodieken.

Onderwerp: Een metadatastructuur voor TU Delft

Betreft: Afstudeerwerk Informatiedienstverlening en -management (IDM) van de Haagse Hogeschool

Wie: Donna van der Beek, trainee bij VHIC

Welke metadatastructuur kan ertoe bijdragen dat informatie binnen de TU Delft snel en eenvoudig opgeslagen, gearchiveerd en teruggevonden wordt? Als afstudeeropdracht ontwikkelde Donna van der Beek zo’n metadatastructuur. De TU Delft Library gaat hier in 2016 mee aan de slag.

Een metadatastructuur is opgebouwd uit verschillende lagen die we vaste en wisselende metadata noemen. Die metadata wordt per individueel document toegekend, waarbij vooral wordt gekozen uit voorgedefinieerde gegevens. Bij het invoeren van de wisselende metadata moet de gebruiker gegevens invullen die behoren bij drie ’containers’. De drie containers zijn: (1) gebieden, (2) werkvormen en (3) organisatie-eenheden. Onder ’gebieden’ kan gekozen worden voor beleid-, onderwijs-, onderzoek- of ondersteuningsgebied. De ’werkvormen’ zorgen ervoor dat bekend is aan wat voor soort werkzaamheden een document gekoppeld is. Als laatste wordt een ’organisatie-eenheid’ verbonden aan een document. Deze zorgt ervoor dat te zien is bij welk deel van de organisatie een document hoort. Door deze drie containers aan een document te koppelen wordt al een goed beeld gegeven van de context.

In laag twee komen de bij laag één gekozen containers terug. In laag één is door middel van de containers een grove verdeling van de documenten gemaakt. In laag twee wordt deze verdeling verder gespecificeerd en worden de keuzes uitgewerkt. Wanneer bij laag één gekozen is voor alle beleidsdocumenten die horen bij een advies van een faculteit, kan in laag twee gekozen worden voor een onderwijsbeleidsdocument dat hoort bij het advies over de maritieme opleiding van de faculteit 3ME. Laag drie bestaat uit de vaste metadata. Deze metadata, gebaseerd op de standaard Dublin Core, is voor elk document gelijk. Er is voor gekozen om alleen die metadata binnen de Dublin Core-standaard te gebruiken die echt van toepassing is op de TU Delft en de algemenere metadata buiten beschouwing te laten.

In laag drie kan ook gekozen worden voor een documentsoort. Alle documentsoorten die eerder uit interviews en documentanalyse naar voren kwamen zijn in te delen onder deze soorten. Voorbeelden van documentsoorten zijn plannen, verslagen en besluiten.

Onderwerp: WhatsUp with students and apps

Betreft: Masterscriptie Culturele Informatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam

Wie: Isabel Rapattone, verkent nu haar kansen als zelfstandig ondernemer binnen de erfgoedsector

Gebruiken beginnende gymnasiumscholieren en universitaire bèta- en alfa-masterstudenten tablets en smartphones tijdens hun studieactiviteiten en in hun vrije tijd? En zo ja, hoe ziet dat gebruik er dan uit? Die vragen staan centraal in ‘WhatsUp with students and apps’, de scriptie die Isabel Rapattone schreef voor de master Culturele informatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam.

Voor het onderzoek kregen in totaal 109 respondenten (30 scholieren, 47 bèta- en 32 alfa-masterstudenten) een schriftelijke vragenlijst voorgelegd en ‘go mobile’ werd voor deze keer ‘go for a pencil’. Er is gekozen voor beginnende gymnasiumscholieren en studenten in de masterfase van hun studie omdat ze gemeenschappelijke kenmerken hebben, namelijk dat ze ‘young, smart en wireless’ zijn. Het verschil in leeftijd tussen de twee groepen maakt het een leuke en spannende vergelijking tussen een jonge en iets oudere ‘Google-generatie’.

Aan bod kwamen vragen over het huidige gebruik van een tablet en of smartphone tijdens de studie en vrije tijd. De studenten en scholieren kregen ook vragen voorgeschoteld over hoe belangrijk ze deze apparaten vinden voor hun studiedoeleinden. Op die manier was het mogelijk om een beeld te verkrijgen over hoe beide groepen denken over verschillende toepassingen zoals online toegang tot de bibliotheek via een mobiel apparaat.

De meeste respondenten (94%) hebben een smartphone en 40% heeft een tablet. De bètamasterstudenten uit het onderzoek hebben allemaal een smartphone, bij de alfa-masterstudenten is dit 84,4%. De tablet is populair bij scholieren, want 70% mag zichzelf eigenaar hiervan noemen.

Het aantal tabletbezitters is bij de masterstudenten met 29% aanzienlijk kleiner. Zowel alfamasterstudenten (56%) als bèta-masterstudenten (94%) vinden dat tablets en smartphones nuttig zijn voor hun studie en 67% van de scholieren deelt deze mening. Masterstudenten vinden toegang tot het web, toegang tot de bibliotheek, lezen van opgeslagen teksten, toegang tot praktische informatie over de studie, het maken van collegeaantekeningen en mailen met medestudenten relevant voor hun studie. De scholieren zien wat minder het nut in van deze toepassingen en e-mailen met medestudenten of aantekeningen maken op een mobiel apparaat vinden scholieren zelfs helemaal niet belangrijk.

Op de mobiele apparaten van 43 (91%) bèta-masterstudenten zijn met een totaal van 152 de meeste studiegerelateerde apps te vinden. Van deze apps kwamen er 112 uit de categorie ‘medische apps’. De scholieren hebben niet alleen aanzienlijk minder apps op hun apparaten dan de masterstudenten, maar gebruiken vooral meer algemene dan studiegerelateerde apps.

Dit onderzoek toont aan dat studenten en scholieren mobiele technologie waardevol vinden en studiegerelateerde apps als informatiebron gebruiken tijdens het leerproces.

Sander van der Drift is adviseur bij DAT.Mobility.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 9 / 2015. Het gehele nummer kun je hier lezen.