Q&A Charles Jeurgens

Charles Jeurgens werd in 2016 benoemd tot hoogleraar Archiefwetenschap aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Op 15 september jl. hield hij zijn oratie, getiteld: ‘Het archief is dood, lang leve het archief!’.

Technische ontwikkelingen gaan altijd sneller dan wet- en regelgeving. Moeten informatieprofessionals en archivarissen vaker de wet negeren?

‘Dat zou ik niet zo willen stellen, en ik zou al helemaal niet willen oproepen om massaal de wet- en regelgeving te overtreden. En trouwens, dat gebeurt al op grote schaal op verschillende onderdelen van bijvoorbeeld de archiefwetgeving. Waar het om gaat, is dat informatieprofessionals (en archivarissen maken daar deel van uit) laten zien waar het wringt tussen technische (on)mogelijkheden en wet- en regelgeving, en dat ze daarbij ook een duidelijk verhaal hebben richting management en uiteindelijk ook naar beleidsvormers. Profileren op strategisch niveau hoort daar zeker bij.’

‘Dat wet- en regelgeving altijd een vertraging kent ten opzichte van de hedendaagse ontwikkelingen, is ook niet alleen maar verkeerd. Niet alles wat technisch kan, hoeft altijd maatschappelijk wenselijk te zijn. Ik pleit wel voor een robuuste archief- of informatiewet waarin de waarden die beschermd moeten worden duidelijk benoemd zijn. Daarnaast moet het op operationeel niveau mogelijk zijn om op verschillende manieren inhoud te geven aan hetgeen in de wetgeving is bepaald. Om maar een voorbeeld te geven: het beginsel van openbaarheid van archiefbescheiden wordt gematerialiseerd door deze over te brengen naar een archiefbewaarplaats. Overbrenging betekent in principe recht op inzage. Je kunt je voorstellen dat dat openbaarheidsbeginsel met recht op inzage ook op verschillende andere manieren vormgegeven zou kunnen worden.’

U stelt in uw oratie dat we in een digitale revolutie zitten. Voor welk ideaal zouden informatieprofessionals moeten strijden in deze revolutie?

‘Ik voel me erg aangetrokken tot wat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ooit formuleerde als een “rechtvaardig geheugen”. Het gaat daarbij niet alleen om het waarborgen van duurzame toegankelijkheid van informatie, maar ook dat mensen kunnen begrijpen hoe gegevens tot stand zijn gekomen, hoe ze gebruikt zijn, welke (technische) bewerkingen erop losgelaten zijn om tot een bepaalde uitkomst te komen, hoe de kwaliteit van de gegevens geborgd is. Per proces zullen informatieprofessionals tenminste de vraag moeten stellen wat er nodig is om inhoud te kunnen geven aan die waarden. Ik denk dat nog veel meer dan nu het geval is, kennis nodig is van de “business” en kennis nodig is van de manier waarop data worden verwerkt om zo’n “rechtvaardig geheugen” te kunnen vormgeven.’

Zorgen de voorgestelde verkorting van de overbrengingstermijn van archieven en de initiatiefwet Wet Openbaar Bestuur er niet onbedoeld voor dat er te weinig tijd is voor waardering en selectie, waardoor de kwaliteit van de archieven wordt aangetast?

‘Ik denk dat de waardering en de selectie hoe dan ook veel sneller dient plaats te vinden omdat de informatiestromen zo groot zijn dat het onmogelijk achteraf kan gebeuren, maar ook omdat waardering en selectie zeer gelaagde begrippen zijn. Zeker nu we steeds meer data gebruiken en computationele algoritmes toepassen om de data te verwerken, zal het steeds vaker nodig zijn uitspraken te doen over welke gegevens je moet kunnen beschikken om je bijvoorbeeld te kunnen verantwoorden. De Diesel-gate laat duidelijk zien dat alleen het beschikken over de meetresultaten onvoldoende was om te begrijpen hoe ze tot stand zijn gekomen. Met de data op zichzelf was weinig mis. Als je het populair geschreven boekje Weapons of Math Destruction van Cathy O’Neil leest, wordt duidelijk dat inzicht in algoritmes even belangrijk is als de data en de uitkomsten van de dataverwerking. Alleen kunnen beschikken over de data is lang niet altijd meer toereikend. Het heeft ook grote effecten voor waardering en selectie, aangezien van tevoren duidelijk moet zijn wat nog gereconstrueerd moet kunnen worden. Het antwoord op die vraag zal voor een belangrijk deel bepalen wat bewaard dient te blijven.’

Is nepnieuws het bewaren waard als het maatschappelijke gevolgen heeft, en zo ja hoe bewaar je dan de context? Wat is de rol van archivarissen hierin?

‘Nepnieuws is een deel van de maatschappelijke werkelijkheid. Het is ook zeker geen nieuw verschijnsel. Overheden waren in het verleden ook al zeer gespitst op het tijdig kunnen herkennen van geruchten, propaganda, halve waarheden en onwaarheden die werden verspreid. Ik heb eens een onderzoekscollege gegeven waarin studenten op zoek waren naar geruchten en de bestrijding van geruchten in het toenmalige Nederlands-Indië. In de indexen van de toenmalige informatiesystemen (zeg maar de DMS-en uit die tijd) was de term “geruchten” zelfs een woord waarop documenten werden geïndexeerd. En dit soort informatie kan natuurlijk uiterst waardevol zijn om processen te kunnen begrijpen die zich onder de radar afspelen. Het probleem van nepnieuws is natuurlijk dat het pas herkend wordt nadat de ontmaskering heeft plaatsgevonden. Maar er ontstaat nu wel een zekere alertheid. Er is zeker een rol voor informatieprofessionals weggelegd binnen de context van het eerdergenoemde “rechtvaardige geheugen”, al zal het nooit volledig kunnen worden voorkomen. En het is ook zeker van belang dat dit soort dubieuze informatiestromen gedeeltelijk behouden blijven. Denk bijvoorbeeld aan websites waarvan bekend is dat ze zich schuldig maken aan het verspreiden van nepnieuws. Vooral vanwege de vele aandacht, de grote schaal. Vanwege de maatschappelijke impact en de innovatieve technieken waarmee nepnieuws wordt verspreid, is het voor toekomstige historici zeker van belang over dit soort informatie te kunnen beschikken.’

Kan vergaande digitalisering worden afgedwongen door middel van overheidsprogramma’s, zoals in Estland? Of lukt dat pas echt als er vraag is vanuit de maatschappij?

‘Digitalisering gebeurt voor een heel groot gedeelte natuurlijk buiten de overheid om. Als het gaat om digitalisering en overheidsprogramma’s gaat het meestal over de contactzone waar overheid en de burger elkaar ontmoeten. Of bepaalde digitaliseringsprogramma’s slagen, is niet alleen afhankelijk van techniek, maar ook van culturele en maatschappelijke acceptatie, bijvoorbeeld hoe over privacy wordt gedacht. En een niet te onderschatten factor is vertrouwen.’

In maart 2018 komen de gemeenteraadsverkiezingen eraan. Hoe kunnen de nieuwe gemeenteraden bijdragen aan een ‘rechtvaardig geheugen’?

‘Informatiekwaliteit en betrouwbaarheid van de informatievoorziening verdienen al langer dan vandaag politieke aandacht. Er wordt vaak incidentenpolitiek bedreven. Als gegevens onbedoeld op straat liggen is er (soms) kortstondig politieke aandacht, maar het lerend vermogen is vaak erg beperkt.’

‘Het is inmiddels wel duidelijk dat veel gecomputeriseerde, informatieverwerkende toepassingen ook een schaduwzijde kennen. Verzamelen van data gebeurt op grote schaal en op steeds onzichtbaarder wijze, verwerking van data gebeurt soms met algoritmes waarvan niemand weet op basis van welke aannames en keuzes ze hun werk doen. Terwijl de systemen waarmee dit gebeurt beslist niet neutraal zijn. Dit soort toepassingen kunnen dan ook diep ingrijpen in het leven van mensen. Je zou maar op een no-fly list terechtkomen omdat je toevallig in een profiel past. Het is met name de politiek die de onderliggende waarden van onze samenleving kan beschermen en kan voorkomen dat er een “computer says no”-samenleving ontstaat. Dit soort toepassingen overstijgt natuurlijk de lokale politiek, maar ook op gemeentelijk niveau zou meer aandacht gegeven moeten worden aan het bewust worden van maatschappelijke implicaties van informatieverwerking.’

Productie: Evelien de Jonge en Vincent Robijn

Deze bijdrage komt uit IP nr. 9 / 2017. Het gehele nummer kun je hier lezen.