Persona non data

De Wet bescherming persoonsgegevens bestaat 10 jaar. De betekenis van deze wet voor de verwerking van persoonsgegevens in archieven is nog allerminst duidelijk. Dat bleek op een studiemiddag op 17 maart georganiseerd door de Hogeschool van Amsterdam onder de titel “Persona non data”.

Door: Jos van Dijk

Archivarissen  van overheidsarchieven krijgen veel vragen van mensen die op zoek zijn naar hun verleden. Iedereen heeft het recht zijn verleden te kennen. Maar archiefstukken die voor de een antwoord geven op zijn of haar vragen bevatten ook informatie die de privacy van anderen kan raken. Dat plaatst archivarissen soms voor morele dilemma’s omdat de wetgeving niet eenduidig is en jurisprudentie ontbreekt.

De Wbp kwam op een moment dat steeds meer archieven online gingen. Dat heeft tot nogal wat frustratie geleid. Tegenover de prachtige kansen die ICT in toenemende mate bood om naar buiten te treden, het publieke belang te dienen en de dienstverlening door digitalisering aanzienlijk te verbeteren stonden de bezwaren van de wettelijke bescherming van persoonsgegevens. Als je persoonsgegevens in de studiezaal mag laten zien binnen de regels van de Archiefwet, zou je ze dan niet op het internet ter beschikking mogen stellen? Voor veel archivarissen was dit een retorische vraag. Maar de openbaarheid van de studiezaal blijkt toch niet hetzelfde als de openbaarheid van het internet. Zo mocht het bouwarchief van de Gemeente Nijmegen niet op het internet van de Commissie Bescherming Persoonsgegevens.

Archivarissen kunnen hier ook pragmatisch mee omgaan. Zo haalde het IISG na klachten de namen uit de inventaris van een archief van totaalweigeraars dat op het internet was gepubliceerd. De persoonsdossiers zijn zelf nog steeds toegankelijk in het instituut, zoals bij de overdracht was overeengekomen.

De roep om beleid werd in meerdere vormen gehoord op de studiedag. Zo stelde Tjeerd Schiphof, die een inleiding hield over de verhouding tussen de Archiefwet en de Wet Bescherming Persoonsgegevens, voor om vanuit het vak meer duidelijkheid te scheppen aan de hand van ‘best practices’. Daarbij verwees hij ook naar de Richtsnoeren van het CPB voor de publicatie van persoonsgegevens op het internet. Een van de deelnemers uitte zijn behoefte aan meer explicitering van de afwegingen die archivarissen, ook volgens de wet, moeten maken. Zorgvuldige afwegingen worden gemaakt, maar meestal impliciet en vaak intuïtief. Dat maakt onderlinge vergelijking moeilijk en daardoor kun je ook geen beleid ontwikkelen.

Agnes Jonker, dagvoorzitter en inleider over de archiefpraktijk sinds de invoering van de Wbp, opteerde voor een basisregel: de bescherming van de zwakkere partij die schade kan oplopen door aantasting van de privacy. Zij wierp tenslotte nog wel de vraag op hoe zwaar we privacy tegenwoordig wegen. Ze citeerde Andrew Keen die zich afvroeg of privacy inmiddels niet al dood is als je ziet wat er op het internet gebeurt. Die cultuur van onbelemmerde ‘exposure’ maakt het er voor archivarissen ook niet gemakkelijker op in privacykwesties de juiste beslissingen te nemen.