Door Saskia Scheltjens
Op 19 september gaat Geert-Jan Koot met pensioen. Dat doet hij na een rijkgevulde carrière als de facto ‘nationale kunstbibliothecaris’, waarvan achtentwintig jaar als hoofd van de Rijksmuseum Research Library en de laatste vijf jaar als eerste conservator Bibliotheekcollecties van het Rijksmuseum. Een afscheidsinterview.
Het is midden in de zomer na bijna anderhalf jaar corona. En net zoals zo veel andere activiteiten de afgelopen tijd gaat ook dit gesprek op een andere manier dan gepland. Vragen worden gemaild en we houden het afscheidsinterview via Teams. Gelukkig kennen we elkaar al vele jaren, maar toch, herinneringen die worden gedeeld via de digitale weg … kon het nog toepasselijker om de veranderingen te illustreren die ook het werk van informatieprofessionals in een stroomversnelling brachten?
TERUGBLIK OP HET WERK IN HET RIJKSMUSEUM
Kun je vertellen hoe je in het Rijksmuseum bent begonnen, wat je toen precies deed en hoe dat zich heeft ontwikkeld?
‘Als student kunstgeschiedenis werkte ik als assistent in de bibliotheek van het Kunsthistorisch Instituut van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Hier ontstond de passie voor bibliotheken. Na afronding van mijn studie volgde ik de postdoctorale opleiding tot wetenschappelijk bibliothecaris aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Functies als documentalist bij Museum Boijmans en wetenschappelijk bibliothecaris bij het Kunsthistorisch Instituut van de UvA volgden. Uiteindelijk kwam ik in 1988 bij het Rijksmuseum terecht om daar het toenmalige hoofd van de bibliotheek, mevrouw Van der Vossen-Delbrück, op te volgen.’
Ontslag dreigde
‘Ik zag het als mijn levensdoel om de wetenschappelijke informatievoorziening voor kunsthistorisch onderzoek te faciliteren. Belangrijk was dat er niet alleen verwachtingen maar ook middelen bleken te zijn om de bibliotheek te moderniseren. Mijn voorgangers hadden een prachtige collectie opgebouwd met een gedegen kaartcatalogus. Mijn taak was om de bibliotheek het tijdperk van de automatisering binnen te leiden. Binnen een jaar was een voor die tijd geavanceerd netwerk met een centrale computer en een geïntegreerd bibliotheeksysteem, Tinlib, operationeel. Vervolgens werd de conversie van de catalogus door het overtikken van de kaartjes ter hand genomen door de firma InfoManagement.
Deze besluiten kwamen me op gepeperde kritiek van het ministerie te staan, aangezien de uitgaven nauwgezet moesten worden verantwoord en het departement geen goedkeuring was gevraagd voor het aangekochte systeem. We dienden het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) te volgen, waar een standalone systeem met veel minder mogelijkheden was aangeschaft. Ontslag dreigde al in mijn proefjaar, maar op dat moment, en in alle jaren die volgden, wist ik mij gesteund door de directie van het museum. Later groeide ook het personeelsbestand van de bibliotheek van tweeënhalf tot zestien formatieplaatsen, onder meer door het toevoegen van de studiezaal aan de bibliotheek. Uiteindelijk ging ook het RKD over op Tinlib.’
Lezing met impact
‘Het hoogtepunt was misschien wel de lezing die ik in 2000 gaf in Cambridge voor de Engelse Art Libraries Society (ARLIS/UK) met de titel The Impact of Electronic Developments on Museum Librarians. Hierin verkondigde ik dat bibliothecarissen binnen een museum de leidende rol op zich moesten nemen om alle museale informatie samen te brengen, te managen en toegankelijk te maken. Ik leerde jou daar kennen en jij vertaalde het herziene artikel in het Nederlands voor publicatie in het Vlaamse vakblad Bibliotheek- en Archiefgids. Een jaar later gaf ik diezelfde lezing ook nog eens in Bielefeld voor de Duitse vereniging van kunstbibliothecarissen (AKMB), waar ze ook veel bijval kreeg.
Uiteindelijk werd de lezing ook nog gepubliceerd in Engelse, Duitse en Italiaanse versies. Als ik er nu op terugkijk, was het museum toen voor een dergelijke verandering nog niet klaar, maar het geeft wel voldoening om de ideeën van die tijd over geïntegreerde informatieontsluiting te zien terugkomen in de werking van de huidige afdeling Research Services.’
Nieuwe organisatiestructuur
‘Tien jaar later, nog voor de heropening van het Rijksmuseum in 2013, was die bereidheid tot verandering bij de directie er wel en groeide het inzicht dat de bibliotheek aan een nieuwe organisatiestructuur toe was. Ondanks mijn voorliefde voor het aansturen van processen en het leidinggeven aan medewerkers steunde ik de unanieme keuze van de directie om jou aan te stellen als hoofd. Ik deelde de visie dat het Rijksmuseum iemand nodig had die meer ervaring had met ingrijpende veranderingsprocessen om zo nieuw beleid te ontwikkelen. Jouw ervaring met het opzetten van een nieuwe faculteitsbibliotheek aan de Universiteit Gent, plus het feit dat je ook al enkele jaren als coördinator van de bibliotheek in het Rijksmuseum had gewerkt, maakte je de geschikte kandidaat.
In 2016 werd de nieuwe afdeling Research Services geformeerd met als subafdelingen de bibliotheekadministratie, collectie-informatie, collectieautomatisering, lees- en studiezaal en depot Research Services. Later kwam daar ook nog het archief bij, net zoals de verantwoordelijkheid voor het opendatabeleid en de onderzoeksdata. In totaal werken er nu zo’n veertig mensen bij de afdeling, in vaste en tijdelijke aanstellingen. Er wordt blijvend gesproken over de Rijksmuseum Research Library om de werking en de collectie van de bibliotheek aan te duiden, die ook internationaal erkenning heeft gekregen.’
Niet meer aan de leiband
‘In mijn nieuwe rol als conservator Bibliotheekcollecties kon ik me meer richten op de inhoud. Eigenlijk was dit een lang gekoesterde wens. Na de verzelfstandiging in 1995 liep de directie niet meer aan de leiband van het ministerie, met als gevolg een soepeler beleid en de mogelijkheid om eigen fondsen op te richten, waaronder aanwinstenfondsen voor de bibliotheek. Dankzij deze aankoopfondsen en de nieuw gecreëerde functie van conservator werd het mogelijk om de bibliotheekcollectie op een sneller tempo te verrijken met bijzondere antiquarische werken. Met het reguliere budget kan daarnaast ook blijvend de recente vakliteratuur worden bijgehouden.’
Op wat ben je het meest trots?
‘Centraal staat het ondersteunen van het onderzoek naar de collecties van het Rijksmuseum in brede zin. Dankzij de steun van het museum en de inspanningen van het hele team kon de bibliotheek uitgroeien tot een van de belangrijkste kunstbibliotheken ter wereld. Niet alleen door een gerichte opbouw van de collectie, maar ook door een adequate dienstverlening. Trots ben ik ook op het internationale samenwerkingsproject Art Discovery, een discovery tool waarin de catalogusgegevens van de zestig belangrijkste kunstbibliotheken ter wereld zijn samengebracht met de metadata van relevante openaccesspublicaties en artikelen in e-journals. Art Discovery geldt internationaal als een alomvattend bibliografisch hulpmiddel voor kunsthistorisch onderzoek. Het was een plezier om dit als projectleider te hebben kunnen opzetten samen met heel veel nationale en internationale collega’s.’
Wat houdt de functie van conservator Bibliotheekcollecties precies in?
‘Volgens de functiebeschrijving gaat het in de eerste plaats om het samenstellen, beheren, behouden en ontsluiten van publicaties. Het werk betreft een breed scala van selectie, aankopen en wetenschappelijk onderzoek. Belangrijk is het onderhouden van contacten met verzamelaars, boekhandelaren, onderzoekers en collega’s. Dagelijks worden inhoudelijke vragen over werken in de verzameling gesteld en boeken aangeboden. De conservatoren in het Rijksmuseum zijn behulpzaam bij het aanbevelen van publicaties en het beoordelen van mogelijke aanwinsten op hun vakgebieden. Ook wordt het uitdragen van kennis door het geven van presentaties binnen en buiten het museum enorm gewaardeerd. Het geeft veel voldoening om belangstellenden te enthousiasmeren voor de bijzondere boeken in onze collecties.’
Wat is je dierbaarste aanwinst?
‘Mijn eerste belangrijke aanwinst is nog altijd mijn dierbaarste, mede vanwege de bijzondere wijze van verwerven. Het gaat om een vijfdelig werk uit 1798 met de titel Darstellung und Geschichte des Geschmacks der vorzüglichsten Völker in Beziehung auf die innere Auszierung der Zimmer und auf die Baukunst. Het is een zeldzame vroege bron op het gebied van interieur- en meubelstijlen door Freiherr Joseph Friedrich von Racknitz (1744-1818), te karakteriseren als een revolutionair boek dat het begin van het historisme markeert. Op een ochtend in 2002 meldde het hoofd van de afdeling Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid, Reinier Baarsen, deze vondst in een catalogus van een Britse antiquaar, maar kostbare boeken kwamen in die tijd nooit voor aankoop in aanmerking.
Dezelfde ochtend bepleitte ik de verwerving bij de toenmalige hoofddirecteur Ronald de Leeuw, die zich tot mijn grote opluchting verheugd erover uitliet. Die middag moest hij de aankoopcommissie voorzitten, maar er was nog geen enkel voorstel binnengekomen. Laat in de middag kwam het verlossende woord. Dit alles speelde zich af in één dag. De Racknitz zelf was op dat moment op een beurs in Berlijn. Bij terugkeer naar Londen legde de Duitse douane beslag op de boeken, omdat de importdocumenten niet in orde bleken. Door interventie van het Rijksmuseum konden ze maanden later toch naar Amsterdam komen.’
Wat is je advies aan je opvolger?
‘Ik heb veel vertrouwen in mijn opvolger Alex Alsemgeest. Hij is een ervaren boekhistoricus die zich snel de gestelde taken in deze bibliotheek zal eigen maken. We delen in veel opzichten dezelfde opvattingen. Mijn advies is om het doel van de bibliotheek voor ogen te houden: het kunsthistorisch onderzoek faciliteren. Het bijhouden van de wetenschappelijke literatuur is wat mij betreft de kerntaak. Daarnaast werkten Alex en ik het afgelopen jaar aan een project met de werktitel Rijksboeken, waarin de belangrijkste boekwerken uit het museum de revue zullen passeren. Het resulterende boek had dit jaar moeten verschijnen, maar dit wordt door corona met een jaar uitgesteld. Het wordt geen opsomming van hoogtepunten, maar een verhaal waarbij de materiële aspecten van boeken bijdragen aan het grotere geheel.’
VISIE OP HET VAK VAN DE INFORMATIEPROFESSIONAL
Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen jaren?
‘Onderzoekers maken in toenemende mate gebruik van digitale informatie die dankzij internet steeds meer met elkaar wordt verknoopt. Tijdens de lockdowns was internet vaak het enige kanaal naar informatiebronnen voor thuiswerkende wetenschappers. Het succesvol vinden van informatie impliceert dat deze informatie ook digitaal aanwezig en doorzoekbaar moet zijn. Hier valt nog veel winst te behalen, onder andere door de digitalisering van werken uit de Bijzondere Collecties van de bibliotheek.’
Hoe zie je de toekomst zich ontwikkelen?
‘In de richting van voortschrijdende digitalisering en verdere vernetwerking. Binnen de afdeling Research Services wordt momenteel hard gewerkt aan het samenbrengen en op elkaar afstemmen van alle interne informatiebronnen, zodat deze ook via linked open data met de buitenwereld kunnen worden verbonden. We mogen daarnaast echter niet vergeten dat ook gedrukte informatie in ons vakgebied zal blijven bestaan. Gedrukte informatie en digitale informatie kunnen niet zonder elkaar en vullen elkaar aan, ook in de toekomst.’
Heb je nog goed advies dat je wilt delen?
‘Mijn schrikbeeld is het hellende vlak waar de National Art Library in het V&A te Londen zich al een aantal jaren op bevindt. Na het vertrek van de laatste bibliothecaris Jan van der Wateren en het samenvoegen van de bibliotheek met enkele verzamelafdelingen in de Word & Image Department, is het bergafwaarts gegaan. Het gemis aan een krachtige pleitbezorger van het belang van de bibliotheek voor de instelling, maar ook het onvoldoende inspelen op de museale en maatschappelijke ontwikkelingen, heeft deze eens zo belangrijke kunstbibliotheek de das omgedaan. Bij het Rijksmuseum speelt dit gelukkig niet met het huidige hoofd van de afdeling Research Services en een hoofddirecteur die de bibliotheek een warm hart toedraagt, maar bij elke directiewisseling kan het beleid veranderen. Mijn advies is om dan je leidinggevende telkens een stap voor te zijn door je goed in te leven in zijn of haar opvattingen en manier van denken. Als er problemen moeten worden opgelost door de leiding, kom dan zelf met oplossingen.’
EN WAT NA HET WERK?
Wat zijn je passies los van het werk?
‘Mijn vrouw Fabienne is mijn grootste passie. We zijn in augustus zeven jaar getrouwd. De beste beslissing in mijn leven. We zijn verliefd op elkaar, hebben een heerlijk leven samen, maken mooie reizen en wonen op een prachtige plek die we samen hebben uitgezocht en ingericht.
Als liefhebber van speelfilms was ik een vaste bezoeker van het jaarlijkse Rotterdamse Filmfestival. Ruim twintig jaar geleden bezocht ik al festivals van anime, Japanse tekenfilms, en bleek ik de oudste bezoeker te zijn te midden van tieners. Daar ontdekte ik de schoonheid en kracht van de films van Hayao Miyazaki en Studio Ghibli die later wereldberoemd zijn geworden. Ook heb ik een passie voor muziek en heb ik me vanaf jonge leeftijd beziggehouden met high-end geluidsinstallaties. Mijn zoon Teunis volgt nu in Berlijn een opleiding tot sound engineer aan het British Institute for Music Management. Dat was ook wel iets voor mij geweest.
Ten slotte noem ik nog motorrijden. Op mijn zeventiende kocht ik een Oostenrijkse tweetaktmotor, waarmee ik niet meer dan twintig kilometer heb gereden, maar de liefde voor motoren werd toen geboren. Ik heb veel Italiaanse motoren gehad: Ducati en Moto Guzzi. Momenteel doe ik het rustiger aan met een comfortabele cruiser, een Harley-Davidson Road King.’
Zijn er plannen voor na het werk?
‘Eerst maar eens wennen aan het nieuwe ritme na ruim 33 jaar hectiek. Inmiddels ben ik benoemd tot bestuurder van een landmark gebouw, De Witte Kaap, door Claus en Kaan Architecten op IJburg in Amsterdam. Ik woon daar met mijn vrouw in een prachtig appartement en ik wil me graag namens de bewoners inzetten voor een beter beheer van dit mooie stuk architectuur. Ook zal ik blijven meewerken aan de eerdergenoemde publicatie Rijksboeken. Het Rijksmuseum behoort voor mij zeker nog niet tot de verleden tijd.’
Het nieuwste nummer van The Rijksmuseum Bulletin 69(2021)3 verschijnt medio september. Het is gedeeltelijk ook een afscheidsnummer, waarin diverse conservatoren van het Rijksmuseum schrijven over hun favoriete boek, verworven door Geert-Jan Koot. Het tijdschrift is in open access te bekijken via bulletin.rijksmuseum.nl.
Saskia Scheltjens is afdelingshoofd Research Services van het Rijksmuseum.
Deze bijdrage komt uit IP #6/2021. Het hele nummer kun je hieronder lezen of downloaden.