Het publieke domein, de imaginaire ruimte waar burgers los van politieke en economische belangen met elkaar in discussie kunnen gaan, staat onder druk. Het wordt tijd dat informatieprofessionals hierin hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen, vindt Frank Huysmans. In een essay schetst hij verschillende netelige kwesties op het gebied van informatie-ethiek en geeft hij handvatten om zelf aan de slag te gaan.
Door: Frank Huysmans
Op 28 februari meldde dagblad The Guardian op basis van door Edward Snowden beschikbaar gestelde bestanden dat de Britse geheime dienst GCHQ afbeeldingen van Yahoo!-gebruikers had vervaardigd door zonder hun medeweten hun webcams foto’s te laten maken. De dienst deed dit om zo aan afbeeldingen van mogelijke terroristen te komen. In een periode van zes maanden in 2008 alleen ging het om 1,8 miljoen afbeeldingen. Analyse van die foto’s liet zien dat 3 tot 11 procent van die afbeeldingen seksueel expliciete handelingen toonde en niet geschikt bleek voor identificatie van mogelijke doelen van de geheime dienst. Waar de wetgeving de GCHQ beperkingen oplegt in het monitoren van de eigen burgers, geldt dat niet voor buitenlanders. In het bijzonder de vele Amerikaanse Yahoo!- gebruikers en wie weet ook een aantal Nederlanders.
Een dag eerder stuurde Reed Elsevier een persbericht uit. Voor het bedrijf was 2013 een goed jaar. De omzet steeg tot 7,1 miljard euro en de nettowinst tot 1,3 miljard. Een belangrijk deel van de omzet en winst verkrijgt het bedrijf uit zijn wetenschappelijke uitgaven. Wetenschappelijk onderzoek, grotendeels met publiek geld betaald, vindt zijn weg naar tijdschriften. Omdat de uitgevers in de regel het auteursrecht op de publicaties verkrijgen, kunnen zij deze tijdschriften weer verkopen aan universiteiten en andere onderzoeksinstituten. De winst die zij daarmee maken, vloeit via dividenduitkeringen naar private aandeelhouders
Informatievrijheid en neutraliteit
Het zijn twee heel verschillende nieuwsberichten. Toch hebben ze iets gemeen: de gevolgen voor de vrijheid van informatie. Van het bespioneren van burgers in hun privédomein gaat een zogenaamd ‘chilling effect’ uit. Als de overheid in staat is je communicatie te onderscheppen en monitoren, ben je minder geneigd om je kritisch te uiten tegenover diezelfde overheid. En het auteursrecht op met belastinggeld gefinancierde wetenschappelijke publicaties verhindert het kennisnemen ervan door gewone burgers, maar (vooral) ook door startende bedrijfjes die zich – in tegenstelling tot grotere bedrijven – de dure licenties niet kunnen veroorloven.
In de informatieprofessie staan we niet zo vaak stil bij de politieke en economische belangen die met informatiestromen gepaard gaan. We zien informatie doorgaans als iets neutraals. Informatie is er, is ondergebracht in bestanden en voorzien van metadata. Als iemand een informatievraag heeft, proberen we die te vertalen naar het zoeksysteem en leveren we de informatie aan die we vinden. Onszelf zien we graag als neutrale informatiebemiddelaars. We streven daarbij naar juistheid, volledigheid, evenwichtigheid en indien gewenst ook actualiteit. Bij het opslaan en terugvinden van informatie hanteren we liever geen premissen van wenselijkheid en gekleurdheid.
Normatieve en ethische kwesties
Waar we met een grote boog omheen lopen, of domweg niet aan toe komen in de dagelijkse drukte, zijn de normatieve en ethische vragen. Vragen over wat het betekent om in een informatiesamenleving te leven. Over de richting waarin die samenleving zich ontwikkelt, wat we daarvan vinden, en – vooral – of informatieprofessionals daarin qualitate qua een bijzondere rol hebben te vervullen. Want als informatie inderdaad zo cruciaal is geworden voor het functioneren van de samenleving, kun je er vergif op innemen dat allerlei partijen het willen inzetten voor eigen profijt. En dat daarover sociale strijd ontstaat. Met de onthullingen over massaspionage door geheime diensten op basis van het materiaal van Edward Snowden is die strijd wel ontbrand. Hetzelfde geldt voor het wetenschappelijk publiceren met activisme van wetenschappers die zich sterk maken voor het publiceren in open access. Daarmee wordt het vrijelijk gebruiken en hergebruiken, zonder auteursrechtelijke belemmeringen, de inzet van het maatschappelijk conflict. Welke kant kiezen wij informatieprofessionals?
Publieke domein onder druk
Waarom stel ik die vraag? Welnu, het belangrijkste slachtoffer van de opmars van overheid en commercie is het publieke domein, de imaginaire ruimte waar burgers los van politieke en economische belangen met elkaar in discussie kunnen gaan. Over de inrichting van de samenleving en over zaken van algemeen belang. Waar als het goed is de kracht van argumenten telt, niet de reputatie, de macht of het geld van degene die ze bezigt. De prominentste theoreticus over dit onderwerp, Jürgen Habermas, zag ruim vijftig jaar geleden met de opkomst van de massamedia al dat de publieke ruimte langzaam maar zeker door commerciële en politieke invloeden werd teruggedrongen. De opkomst van het internet en het wereldwijde web bracht in de jaren negentig de hoop dat burgers hun eigen ruimte weer konden herwinnen. In virtuele gemeenschappen konden zij zich onttrekken aan de dominantie van de massamedia. Ze konden in direct contact treden met volksvertegenwoordigers om ze ter verantwoording te roepen of ze in te fluisteren hoe ze over bepaalde zaken dachten. Het werd allemaal mogelijk. In de praktijk viel het vies tegen. Al was het maar omdat de wethouder na een lange dag vergaderen niet meer in staat was haar volgelopen inbox bij te werken. Tussen wethouder en burgers kwam een woordvoerder te zitten die zich over de mailbox ontfermde.
Laten we eens van wat dichterbij kijken naar hoe het publieke domein sluipenderwijs wordt ingeperkt. Economie (bezit) en politiek (controle) zijn de terreinen waar we moeten zijn
Economie: intellectueel eigendom
In het pogen meer grip te krijgen op informatie als handelswaar zijn ten minste twee brede tendensen zichtbaar: uitbreiding van de bescherming van intellectueel eigendom en pogingen door marketeers om marktsegmenten steeds kleiner te maken, tot het individuele niveau aan toe.
Het idee achter het intellectueel eigendomsrecht is dat een investering in innovatie moet lonen. Als iemand een uitvinding doet, een nieuw geneesmiddel ontwikkelt of een cultuurproduct (boek, film, foto, artikel et cetera) maakt, krijgt hij voor een beperkte tijd het exclusieve recht om het product te exploiteren. Hier zien we zowel pogingen om dit recht op zoveel mogelijk ‘voortbrengselen van de geest’ van toepassing te laten verklaren als om de beschermingsduur van het recht te verlengen. Een bekend voorbeeld van het eerste is het patenteren van in de natuur voorkomende DNA-sequenties (genen), zoals bij veredeld zaadgoed. In een aantal rechtssystemen is het toegestaan om (delen van) bouwstenen van het leven als handelswaar te kunnen exploiteren.
Een ander goed voorbeeld is de Amerikaanse Copyright Term Extension Act uit 1998 die de duur van het auteursrecht met twintig jaar verlengde. Het zorgde ervoor dat er in de VS tot 2019 geen auteursrechtelijk beschermd werk meer in het publieke domein terechtkomt. Tegenstanders van de wet, die hem de Mickey Mouse Protection Act noemden, schreven de totstandkoming ervan toe aan een effectieve lobby van grote mediabedrijven als Disney. De kosten voor lobbyisten en juristen verdienden ze met de verlenging van de termijn dubbel en dwars terug. Voor de man en vrouw in de straat betekent dit echter dat het twintig jaar langer duurt tot films zonder kosten bekeken kunnen worden op YouTube.
Economie: marktsegmentatie en big data
Sinds marketeersheugenis is men bezig met pogingen om het consumentengedrag te vangen in segmenten. Het idee is dat je de markt beter kunt bedienen als je weet welke consumentengroepen er in de markt te onderscheiden zijn. Verschillende segmenten kunnen dan met verschillende marketingstrategieën worden benaderd.
In het verleden was voor het scherp krijgen van de segmenten kostbaar onderzoek nodig. De digitalisering van ons dagelijks leven heeft ervoor gezorgd dat steeds meer klantenbewegingen worden gelogd in databestanden: big data. Door bestanden aan elkaar te koppelen met sleutels, zoals de postcode, worden de segmenten steeds kleiner en dus verfijnder.
Een bedrijf als Google gaat een stap verder. Door zoektermen van gebruikers te koppelen aan hun locatie en wat ze in hun mails en Google+-netwerk posten, ontstaat een steeds scherper beeld van de individuele Google-gebruiker. Het aanbieden van dit profiel aan adverteerders belooft voor de laatsten een betere return on investment dan met de veel onscherpere campagnes in tijdschriften, op tv en in bushokjes. Nog leuker wordt het voor adverteerders wanneer ze inzicht krijgen in het individuele betalingsverkeer. Onze eigen ING Bank liet hierover onlangs een proefballonnetje op. Na de nodige verontwaardigde reacties benadrukte de bank dat het alleen ging om gegevens van mensen die zich er expliciet voor aanmelden.
Het behoeft geen betoog dat dit alles op gespannen voet staat met onze privacy. Google en Facebook dekken zich hiertegen in met hun gebruiksvoorwaarden die we met een muisklik vaak ongelezen ‘accepteren’. Deze voorwaarden worden geregeld herzien. Dat betekent meestal dat de rechten van de bedrijven op gebruik en analyse van de geposte content groeien. Voor de rechter kunnen Google en Facebook alleen nat gaan als ze de wijzigingen niet voldoende duidelijk hebben gecommuniceerd. Van de dan opgelegde geldboetes liggen Zuckerberg en de zijnen niet heel lang wakker.
Politiek: overheidsspionage
Sinds de onthulling van het grootschalige informatiesleepnet van informatie- en veiligheidsdiensten dankzij Edward Snowden weten we dat onze overheden er veel aan gelegen is om die diensten veel speelruimte te geven. Ook nu duidelijk is dat het aantal verhinderde terroristische aanslagen op de vingers van een verminkte hand te tellen zijn, halen velen hun schouders op onder het motto ‘ik heb niets te verbergen’. Waarschuwingen over het risico van onterechte verdenkingen op enig moment in de toekomst slaan de meesten van ons in de wind: ‘Dat zien we dan wel weer’.
Dit neemt niet weg dat de onthullingen een patroon aan het licht hebben gebracht. Er is een soort wapenwedloop ontstaan in de signal intelligence (SIGINT). Geheime diensten verzamelen niet alleen zoveel mogelijk gegevens van de politieke en diplomatieke klasse in andere landen. Ze doen dat ook bij bedrijven (zoals de Braziliaanse oliereus Petrobras en het Belgische Belgacom) en van heel veel onverdachte burgers in die landen.
Waar de Amerikaanse wet het verbiedt om ongebreideld informatie te verzamelen van Amerikaanse staatsburgers geldt dat verbod niet voor de bijna zeven miljard niet-Amerikanen. En hetzelfde, maar omgekeerd, voor de niet-Nederlandse burgers. Als de geheime diensten uit bevriende landen hun data uitwisselen, ontstaat toch een wereldwijd controlesysteem. Het chilling effect dat daarvan uitgaat is nu nog niet groot. Mochten de komende jaren steeds meer Nederlanders worden geweerd van vluchten naar de VS of elders, dan zou daarin vlug verandering kunnen komen.
Politiek: ‘spin’
Een andere manier waarop de politiek probeert de publieke opinie te beheersen, is via het inzetten van een aanzienlijk leger aan communicatieprofessionals: voorlichters, woordvoerders, persoonlijke assistenten van bewindspersonen. Journalisten geven aan dat zij meer en meer moeite moeten doen om politici te spreken te krijgen over hun beleidsvoornemens. Bekend als ze zijn met de werkwijzen en mores in het journalistieke vak proberen voorlichters hun bazen en hun beleidsvoornemens zo positief mogelijk in de media te krijgen. Via de eigen website, blog of een kanaal als Twitter kan zonder tussenkomst van de media met de achterban worden ‘gecommuniceerd’. Daarmee krimpt de afhankelijkheid van de journalistieke kanalen en hebben journalisten het nakijken.
Tegenbewegingen
Laten we dit allemaal zomaar over ons heen komen? Het eerlijke antwoord is: eigenlijk wel. Op 11 februari was er in de VS een breed gedragen protest tegen de spionagepraktijken. Onder de noemer ‘The day we fight back’ liet een grote coalitie van bedrijven en non-gouvernementele organisaties (NGO’s) de Amerikaanse overheid weten dat er een grens was overschreden. In Nederland lukte het niet om hiervoor meer dan een handjevol mensen op straat te krijgen of zelfs maar een manifest digitaal te ondertekenen.
Activisme is dun gezaaid, maar er zijn toch wel wat burgers en organisaties die zich niet voor andermans karretje willen laten spannen. Tegen de economische inperking van het publieke domein strijden de zelfbenoemde piraten. Vanuit een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid saboteren zij de auteursrechtelijke bescherming waar ze maar kunnen. Met peer-to-peer-uitwisseling, het kraken van kopieerbeveiligingen en het verbaal bestrijden van auteursrechtbeschermers zoals Buma/Stemra en Brein. Eenzelfde soort burgerlijke ongehoorzaamheid vertonen ethische hackers. Zij hebben het voorzien op het kraken of omzeilen van beveiligingssystemen om de kwetsbaarheid van overheids- en private databases aan het licht te brengen en aan te klagen, meer dan eens met een beroep op het algemeen belang. Je wilt immers niet dat je medische dossier op straat komt te liggen. Door onzorgvuldig handelen gebeurt dit niettemin regelmatig.
Op het politieke vlak zijn er verder nog klokkenluiders als Edward Snowden en (op een andere manier) Julian Assange en de zijnen van Wikileaks. De rechtmatigheid van hun acties blijft een punt van discussie. Volgens de geldende wetgeving zijn hun daden vaak strafbaar. Vanuit het algemeen belang geredeneerd kunnen hun acties met reden als moreel juist worden gekenschetst. Wat vriendelijker getint zijn bewegingen en NGO’s die de openheid van informatie en transparantie van overheden pogen te bevorderen, zoals in Nederland Bits of Freedom. Denk aan wetenschappelijke artikelen en onderzoeksdata, maar in wezen alle met publieke middelen vervaardigde gegevensbestanden en content (zoals het archief van de publieke omroep). Organisaties als deze blijven nadrukkelijk binnen de wet en proberen die hooguit aan de nieuwe digitale werkelijkheid aan te passen. Daartoe mobiliseren ze sympathisanten, dragen ze bij aan de publieke opinie en lobbyen ze bij parlementsleden en beleidsverantwoordelijken voor hun goede doelen.
Wat kan, of moet, de informatieprofessional doen?
Uit de genoemde voorbeelden – een kleine selectie – blijkt dat een neutrale positie innemen vrij lastig is. Om niet te zeggen onmogelijk. Informatieprofessionals dienen zich er naar mijn stellige overtuiging van bewust te zijn dat een keuze voor neutraliteit en afzijdigheid in de praktijk kan betekenen: het op z’n beloop laten van de aantasting van het publieke domein. En juist daar, in het helpen in stand houden van het publieke domein, ligt hun praktische rol en hun morele plicht. Waarom? Omdat een vrije publieke sfeer bevordert dat ideeën en meningen in confrontatie met elkaar komen en uiteindelijk de beste ideeën zullen overwinnen. Met een mooie dure term: evolutionaire epistemologie. Hierbij heeft de samenleving uiteindelijk het meest bij te winnen. De kortetermijnbelangen van de bedrijven en gezagsdragers in het heden moeten daaraan ondergeschikt zijn en blijven.
Elke bibliothecaris, archivaris, informatie- of kennismanager dient zich van het hedendaagse strijdtoneel bewust te zijn en van de morele verplichtingen die dat – als bewaker van de intellectuele vrijheden en de universele toegang tot informatie – met zich meebrengt. De ethiek van het vak is dat je je hiervan voortdurend bewust moet zijn, juist wanneer je in dienst werkt van een bedrijf of organisatie die belang heeft bij het inperken van dat publieke domein. Dat betekent in de praktijk dat je de luis in de pels moet zijn. Dat je bereid moet zijn geregeld kritische vragen te stellen aan je collega’s en je manager, ook als die daarop niet zitten te wachten.
Aan de slag
Dit algemene principe is concreter te maken. Als informatieprofessional dien je de volgende zaken actief te bevorderen.
- Netneutraliteit: het principe dat er op het internet geen voorrang wordt gegeven aan informatiepakketjes van aanbieders die meer geld te besteden hebben of meer invloed kunnen uitoefenen. Deze neutraliteit staat op dit moment in de westerse wereld zwaar onder druk. Loslaten ervan is koren op de molen van de kapitaalkrachtige spelers van dit moment en kan de ontplooiing van nieuwkomers met betere producten en diensten verhinderen. Een eerste stap is jezelf, je collega’s en je baas te doordringen van het belang van netneutraliteit.
- Open access en linked open data als hedendaagse vorm van vrijheid van informatie niet alleen van wetenschappelijke publicaties maar ook van ‘alledaagse’ kennis, informatie en data. Vrijheid van informatie is de beste garantie voor het balanceren van de belangen van gevestigde bedrijven en die van nieuwkomers; bovendien is het de meest vruchtbare bodem voor innovatie van kennis en ideeën.
- Inperking van de reikwijdte van intellectuele eigendomsrechten, zowel wat de duur van de bescherming betreft als de domeinen waarop de rechten betrekking hebben. Ook dit komt de innovatie en daarmee de ‘evolutionaire epistemologie’ ten goede.
- Privacybescherming: aandringen op betere regelgeving en (vooral) handhaving ervan, bijvoorbeeld door het onzorgvuldig omgaan met persoonsgegevens door bedrijven streng te bestraffen; zoveel mogelijk tegengaan van het verhandelen van gebruik(er)sgegevens tussen bedrijven en/ of overheden, bijvoorbeeld de logfiles die je eigen organisatie bijhoudt; adviseren van overheden en bedrijven over de mogelijke sociale gevolgen van het koppelen van informatiebestanden.
- Democratische controle op overheidsdiensten en bedrijven die een spilfunctie vervullen in het internationale informatieverkeer; openheid en transparantie eisen in het optreden van overheden, bedrijven en organisaties opdat die democratische controle ook mogelijk wordt gemaakt.
- Educatie. Dit vereist een houding waarbij je niet slechts informatievragen beantwoordt, maar je mensen – gebruikers, maar ook kennissen, familieleden en goede vrienden – bijbrengt hoe zij dit in het vervolg zelf kunnen doen. Waarbij je ze laat zien hoe gekleurd de informatie van vele aanbieders is. Dit houdt ook in jezelf indien nodig bijscholen in pedagogische vaardigheden.
- En tot slot: als je het gevoel hebt van bovenstaande zaken te weinig af te weten: informeer jezelf en praat erover met collega’s. De websites van organisaties als Bits of Freedom, Electronic Frontier Foundation, wereldbibliotheekfederatie IFLA en de American Library Association zijn goede startpunten.
Verantwoordelijkheid van onze organisaties
Informatieprofessionals hebben niet slechts een individuele verantwoordelijkheid. Grote organisaties als wereldbibliotheekfederatie IFLA en ALA nemen hun verantwoordelijkheid en spelen inmiddels een rol in het politiek-bestuurlijke spel. IFLA laat bijvoorbeeld de stem van de bibliotheken horen in organisaties zoals de World Intellectual Property Organization (WIPO), terwijl de ALA ondubbelzinnig afstand heeft genomen van de digitale bewakingspraktijken van de Amerikaanse informatie- en veiligheidsdiensten.
Maar in Nederland en Vlaanderen zijn we nog onvoldoende actief en verzaken we onze plicht. Binnen de KNVI als beroepsvereniging staan de ethische vragen inmiddels op de agenda, maar binnen platforms als de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB), het UKB-verband en de FOBID als koepelorganisatie is te weinig activiteit te bespeuren. In het belang van informatievrijheid, het publieke domein en degenen die we onze ‘gebruikers’ of ‘klanten’ noemen kan en mag dat niet zo blijven. Dit vraagt van de informatiewerker eerst en vooral zelfonderzoek. Wat is mijn positie in de organisatie waarin ik werk? Wat kan ik in mijn positie bereiken? Welke persoonlijke risico’s ben ik bereid te nemen? Helaas leven we in een tijd waarin het noodzakelijk is ons deze vragen te stellen. En ze van een antwoord te voorzien.
Frank Huysmans is redacteur van InformatieProfessional.
Deze bijdrage komt uit IP nr. 3 / 2014. Het gehele nummer kun je hier lezen