Ronald de Nijs en IP zijn één. Hij is er vanaf de start van het blad bij. Toch nam hij – na ruim 23 jaar – afscheid als eindredacteur bij IP. En ging hij op 1 april aan de slag als netwerkredacteur bij het Netwerk Digitaal Erfgoed. Een terugblik op de afgelopen decennia.
Door Vincent M.A. Janssen en Mirjam Raaphorst
Als we Ronald de Nijs (55) spreken kunnen de meeste redacteuren zich geen IP zonder de eindredacteur voorstellen. Sinds de dagen dat de bladen Open en Login zich samenvoegden heeft De Nijs voor IP gewerkt. Maar hij heeft het niet alleen hoeven doen: ‘Toen ik bij IP startte was er een externe nieuwsredacteur en een externe hoofdredacteur. Die laatste was Wim Verbei. Hij heeft dat acht jaar gedaan en mij de kneepjes van het vak geleerd. Zoals het maken van bladen. Dat was nodig; ik had hier toentertijd weinig ervaring mee.’
Uitgeverijen
Al vroeg wist De Nijs dat hij bij een uitgeverij wilde werken. Zijn vader was grafisch vormgever, waardoor het werkveld hem bekend was. Na zijn middelbare school besloot hij naar de Frederik Muller Academie te gaan. Deze had twee studierichtingen: de bibliotheekopleiding en de opleiding Boekhandel en Uitgeverij. De Nijs koos de laatste. Dat leidde tot zijn eerste baan als redacteur, bij Gaade Uitgevers. Deze uitgeverij was gespecialiseerd in kunst-, teken- en schilderboeken.
Maar na een jaar werd hij ‘eruit geknikkerd’; de omzet bleef achter bij de verwachtingen. De Nijs besloot weer de schoolbanken in te kruipen. Ditmaal moderne letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Terwijl hij zijn scriptie schreef over dichtbundels van Louis Couperus, ging hij aan de slag als corrector en redacteur voor literaire en non-fictie-uitgeverijen. Zijn studie maakte hij niet af. Spijt? ‘Nee, al vond mijn omgeving het wel jammer. Maar het heeft zo moeten zijn. Een paar jaar later kwam ik terecht bij het blad Open, dat in 1997 samen met Login IP werd.’
In eerste instantie ondersteunde hij de redactie van IP, later werd hij redactiesecretaris. Daarnaast werkte hij als eindredacteur voor het magazine i&i | informatie & informatiebeleid,dat net als IP toentertijd bij Otto Cramwinckel Uitgever verscheen. ‘Ik draaide voornamelijk productie. Dat moest ook wel, IP en i&i verschenen respectievelijk elf en zes keer per jaar. Maar toen i&i verdween kreeg ik van de uitgever de kans om me volledig te focussen op IP; ik had nu mijn handen vrij om zelf meer te gaan schrijven.’
Andere tijd
In die dagen zag het blad er heel anders uit. ‘IP was vooral gericht op traditionele bibliotheken. We schreven over zaken als het ontsluiten van informatie, maar wel met een IT-randje. Er waren slechts een aantal pagina’s in kleur, de rest was in zwart-wit om kosten te besparen.’
De Nijs kwam er snel achter dat het maken van een vakblad anders was dan de boeken die hij gewend was: ‘Ik leerde dat bladen echt een ander medium zijn. Het bladritme is heel belangrijk: een fijne afwisseling van invalshoeken, onderwerpen en beeld.’ Ondertussen kwam er ook een website bij. ‘Daar waren we al vroeg mee. Gelukkig had ik mijn collega’s. Drie betaalde medewerkers kon toen nog, we hadden veel advertentie-inkomsten. Die namen gaandeweg af, waardoor we eind 2010 afscheid moesten nemen van de derde en laatste hoofdredacteur van IP, Bram Donkers. En later ook van de nieuwsredacteur. Dat was jammer.’ Maar de vrijwillige redactie veranderde gelukkig niet; de redactieleden kwamen uit allerlei delen van de sector en hielpen het blad te vullen.
Redactie
De redactie heeft De Nijs altijd gesterkt. ‘Na het vertrek van hoofdredacteur Donkers ontstond het idee om bij elk nummer iemand mee te laten helpen bij de eindredactie. Daar kwam de redactie zelf mee. Hartverwarmend vond ik dat. Ik heb het blad nooit alleen hoeven maken.’
De Nijs stelde de redactie met zorg samen, ze moest een afspiegeling zijn van de sector. ‘De samenstelling van de redactie werd breder, want de sector werd dit ook. Zo kwamen er digitaalerfgoedspecialisten en een IT’er bij. Ook wilde ik graag wat verjonging, omdat het vakgebied verjongde. Dat is gelukt, de gemiddelde leeftijd ging gestaag omlaag.’
Mentorrol
De eindredacteur probeerde het groepsgevoel bij de redactie te versterken, hij wilde een echt team hebben. Dat lukte, met hem als spil. ‘We werken met vrijwilligers, dat is soms hard trekken. Daarom heb ik gaandeweg meer de regie genomen. De redactie bedenkt ideeën en schrijft, ikzelf maak de planningen, denk na over de opzet van het blad en heb de contacten met de externe auteurs. Ik merkte de laatste jaren dat de redacteuren het ook drukker kregen. Deze manier van werken scheelde hen tijd.’
Voor sommige redacteuren – inclusief de auteurs van dit stuk – vervulde De Nijs een mentorrol. Hier was hij zich, tot op de dag van dit interview, niet echt van bewust. ‘Ik vond het leuk om mensen te helpen met het schrijfproces. Dat was arbeidsintensief, maar ik deed het met plezier.’ Die inzet was volgens De Nijs nodig; niet alle redacteuren en auteurs hebben veel schrijfervaring. ‘Het was mooi om te zien hoe auteurs na verloop van tijd betere stukken gingen afleveren.’
Emoji’s en ethiek
Samen met de redactie maakte De Nijs de meest interessante ontwikkelingen mee in het vakgebied. Haast te veel om op te noemen. Wat hem het meest is bijgebleven is hoe digitalisering als katalysator werkte voor de verbreding van het vakgebied. Artikelen over emoji’s, factchecking en cybersecurity vindt hij enorm boeiend. Dat geldt ook voor ethiek: ‘Hier wordt momenteel veel over nagedacht. IP wijdde er eind 2019 zelfs een heel nummer aan.’ In het verlengde hiervan ziet De Nijs dat er meer aandacht is voor het zichtbaar maken van queer en andere niche-collecties. ‘Het is goed dat we met andere ogen naar ons vakgebied kijken.’
‘Ook ben ik benieuwd naar hoe de libraries resist-beweging zich verder ontwikkelt. Bibliotheken zouden wat vaker op de barricade mogen staan, zeker als het gaat om toegang bieden tot alle informatie voor iedereen. Daarnaast kijk ik uit naar de vervolgstappen die worden gezet bij het samenbrengen en verbinden van collecties, data en instellingen.’
Paniekmails
Zelf hield De Nijs het vooral bij interviewen, dat vindt hij het leukst. ‘Ik ben niet iemand die graag praat, ik stel liever vragen.’ Een van zijn meest bijzondere interviews was met Bert Sliggers, over zijn eroticacollectie. ‘Dat was zo’n bijzondere man. En die verzameling liet ook goed de verbreding van IP zien.’ Het blad bracht De Nijs in gesprek met interessante personen. Zijn interview met Ronald Prins, toentertijd CEO van Fox-IT, maakte veel indruk op hem. ‘Prachtig dat je namens IP bij zo’n grote naam binnenkomt. Dat vond ik een hele eer.’
Het was echter niet altijd feest bij het blad. ‘In de eerste jaren van IP was het soms spannend of een nummer vol en op tijd af kwam. Stukken kwamen laat binnen, soms vlak voordat ze naar de drukker moesten.’ Strakker plannen was de belangrijkste les voor De Nijs. ‘Uiteindelijk kwam het altijd goed, al moest ik regelmatig paniekmails versturen om op het laatste moment kopij te krijgen. Het blad heeft nooit vertraging opgelopen, maar het was af en toe stressvol.’ Meer voorbeelden van zaken die niet goed gingen heeft De Nijs niet: ‘Ik heb een slecht geheugen voor mislukkingen.’
Robots
De Nijs ziet veel ontwikkelingen die de komende nummers van IP kunnen vullen. Is er een thema dat hij zelf nog graag had willen uitwerken? ‘Robots,’ antwoordt de oud-eindredacteur snel. ‘Daar had ik graag een themanummer over willen maken. De rol van robots in bijvoorbeeld openbare bibliotheken verdient meer aandacht dan ze nu krijgt.’
Verbinden
Voor de toekomst van het blad heeft De Nijs nog meer wensen. Hij hoopt dat IP nog lang kan bestaan. ‘IP is het cement tussen de verschillende sectoren in de informatiesector. In het vakblad komen bibliotheken, archieven en ook digitaal erfgoed samen. IP is een verbindende factor.’
De Nijs verwacht dat instellingen in de komende tijd nog meer gaan samenwerken dan nu. Om dit goed te kunnen doen hoopt hij dat er een redacteur aanschuift vanuit de overheid en de profitsector. ‘Dan kunnen we nog beter de ontwikkelingen aldaar belichten. En ja, dat mag ook meer digitaal. Ook al blijft het lastig en vergt het een grote investering om IP digitaal goed vorm te geven.’
Nieuwe baan
Intussen is De Nijs op 1 april begonnen als netwerkredacteur voor het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE). ‘In die functie communiceer ik naar de erfgoedsector over alle projecten en producten van het NDE. Ik vertel verhalen over de werkzaamheden van het NDE en de mensen achter het netwerk. Wie zijn ze, wat beweegt ze, welke uitdagingen komen zij tegen en hoe gaan ze daarmee om?’ Hiervoor maakt hij gebruik van alle ervaringen die hij bij IP heeft opgedaan en het netwerk dat hij daar heeft opgebouwd. Deze nieuwe functie is voor De Nijs dan ook geen breuk, maar een overgang. ’Dit is een mooie kans die ik niet voorbij kon laten gaan. De erfgoedsector heeft een enorme sprong gemaakt, het is een interessante wereld vol met nieuwe ontwikkelingen. Ik ben blij dat ik mijn creatieve kijk op onderwerpen nu kan inzetten voor het NDE. Alles valt daardoor op zijn plek.’
Afscheid
Het zal voor velen nog even wennen blijven dat De Nijs niet langer voor het blad werkt. Toen hij zijn vertrek aankondigde werd hij overspoeld met reacties, allemaal positief en vol lof. ‘Ik heb het werk altijd zo goed mogelijk proberen te doen, met veel liefde en inzet voor het blad, de sector en de redactie. Het is fijn om die bevestiging nu te krijgen.’
Monsieur Plusfours
Wat lezers misschien niet weten is dat De Nijs ook voor andere platformen dan IP schreef. ‘Toen ik 40 werd vond ik het tijd voor iets nieuws. Omdat ik alles met eten en drinken interessant vind, ben ik een website met culinair nieuws begonnen: Zestz. Dat heb ik tien jaar naast IP gedaan.’ Bloggen vond De Nijs verfrissend en leerzaam. Dat wat hij daar leerde paste hij toe op IP en andersom.
Ook nu houdt De Nijs actief een blog bij, maar dan op Monsieurplusfours.nl. Naast culinair nieuws is daar aandacht voor lifestyle, tentoonstellingen, antiek en boeken. De naam van zijn blog doet al vermoeden dat De Nijs een liefde heeft voor het Franse. Ontspannen doet hij dan ook het liefst in Parijs: ‘Daar ben ik een gelukkig mens. Parijs gaat boven alles. Ik reis er minstens een keer per maand naartoe en geniet daar van de Franse cultuur, gastronomie, musea, tentoonstellingen en brocantemarkten.’ Als hij in Nederland is leest hij graag kunst-, culinaire en woonbladen. Die waren een inspiratie voor het visueel aantrekkelijker maken van IP. ‘De sector verdient een mooi vormgegeven blad. Mensen onderschatten soms hoe belangrijk de opmaak is; dat speelt een grote rol bij het vertellen van een verhaal.’
Vincent M.A. Janssen is redacteur bij IP en freelance informatieprofessional, Mirjam Raaphorst is redacteur bij IP en dienstcoördinator bij de KB.
Deze bijdrage komt uit IP #4/2020. Het gehele nummer kun je hier lezen.