Onlangs verscheen het boekje ‘Vrijheid van meningsuiting voor beginners’. Hierin laat auteur Renzo Verwer zien dat er nog veel onbegrip bestaat over de waarde van het vrije woord in een democratische samenleving.
Door: Jos van Dijk, oud-redacteur van IP
De vrijheid van meningsuiting is in ons land vanzelfsprekend. Iedereen is er voor, als je er naar vraagt. Maar in de praktijk van het publieke debat blijkt maar al te vaak dat veel mensen niet begrijpen waar het werkelijk om gaat. Iedereen eist voor zichzelf het recht op om te zeggen wat hij wil, maar velen onthouden niet zelden anderen het recht om dat ook te doen.
In het publieke debat meet iedereen met twee maten, volgens Meindert Fennema op de achterflap van het boek: één voor zichzelf en één voor de tegenstander. Je mag niet schelden, niet beledigen, geen haat zaaien, geen vergelijking maken met Hitler, je moet fatsoenlijk blijven, terughoudend zijn, en ga zo maar door. Verwer maakt zich in zijn boek kwaad over het feit dat we deze vrijheid zo weinig serieus nemen. Dat er altijd een ‘maar’ is als iemand verklaart voorstander van de vrijheid van meningsuiting te zijn.
Waarom hebben we zo’n moeite met het in praktijk brengen van een principe waar we in het algemeen gesteld zo hartstochtelijk voor zijn? Het is niet alleen een kwestie van de ander misgunnen wat we voor onszelf opeisen. Het ‘maar’ wordt het meest gehoord bij radicale uitspraken die ons gevoel raken. Verwer somt een aantal voorbeelden op en schrijft dan: “Zelf voelde ik me erg ongemakkelijk bij deze opmerkingen, soms verontwaardigd.”
Het ongemakkelijke gevoel. Daar zit de bron van het onvermogen om consequent met de vrijheid van meningsuiting om te gaan. We willen niet dat onze rust verstoord wordt, we willen gespaard blijven voor ongemakkelijke gevoelens. Het is niet verwonderlijk dat in een samenleving waarin mensen bovenmatig gehecht zijn aan de rust van hun ‘comfortzone’ ongemakkelijk voelende uitingen uitgeband worden. We willen een schokvrije samenleving en alleen nog prettig verrast worden. Rust voor de lange tenen. Het is een waardevolle observatie die Verwer ons hier meegeeft.
Hij noemt verder ook nog terecht de angst voor het afwijkende. De toets voor de tolerantie die de vrijheid van meningsuiting van ons vraagt zit in het wederkerigheidsbeginsel. Maar wie bang is voor het onbekende andere, voor vreemden uitsluitend vanwege hun vreemd zijn, zal er moeite mee houden die wederkerigheid in praktijk te brengen.
Verwer heeft weinig begrip voor politiek-correcte bezwaren tegen grove beledigende uitingen. Oproepen om niet te kwetsen zijn nogal eenzijdig, schrijft hij. “Het verzoek om terughoudendheid is er alleen ten aanzien van bepaalde groepen zoals moslims, gelovigen, zwarten en homoseksuelen.” Wie hier moslims tegen Mohammed-cartoons wil beschermen zou islamitische landen moeten vragen antisemitische cartoons te verbieden. Dat zou zeker consequent zijn. Maar Verwer mist hier wel een punt. De behoefte om bepaalde groepen te beschermen tegen haatdragende of discriminerende uitingen heeft alles te maken met de opvatting dat meerderheden minderheden behoren te beschermen om te voorkomen dat zij gediscrimineerd, achtergesteld of onderdrukt worden. Een kwestie van beschaving dus.
Of voor die bescherming inperking van het vrije woord noodzakelijk is waag ik met Verwer te betwijfelen. Maar het gaat te ver de motivatie daarvoor, het beschermen van minderheden, onderuit te halen als een onterecht meten met twee maten. Het is een nobele, maar weinig effectieve gedachte dat je op die manier minderheden het best helpt. Met uitzondering van gevallen waarin er, zoals de Amerikanen het uitdrukken, sprake is van een clear and present danger, is het moeilijk aan te tonen dat woorden groepen mensen daadwerkelijk geweld aandoen. Psychologisch geweld kan ook schade berokkenen, erkent Verwer, maar dat is toch meer persoonsgebonden dan toepasselijk op uitspraken over een hele groep.
Hij heeft een mooi citaat van de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb: “De vrijheid van meningsuiting wordt soms gebruikt om bepaalde minderheden te jennen, maar is juist een bescherming van hen. Want dat geeft ook de vrijheid een stevig antwoord te formuleren. Daar moet u trots op zijn, en dat moet u omarmen.” In die richting moeten we volgens mij ook een antwoord zoeken op het ongemak dat beledigingen en andere ergerlijke uitingen oproepen. Het weerwoord. Tegenspreken. Ik mis deze richtlijn in de ‘Eerste hulp bij meningsvorming’ die Verwer in de bijlagen heeft opgenomen.
Verwer schrijft vanuit verontwaardiging over de kwaliteit van het publieke debat in Nederland. En dan vooral zoals dat zich manifesteert in de ‘blogosphere’. Hij schuwt daarbij stellige, naar mijn smaak soms wat al te generaliserende, uitspraken niet. De reacties op Sargasso naar aanleiding van de moord op de Charlie Hebdo redactie waren in mijn herinnering toch wel wat genuanceerder dan “een drama waar moslims op worden aangekeken.”
Belangrijker vind ik het onderscheid tussen de wijze waarop mensen elkaar de maat nemen in het publieke debat en de juridische grenzen van de uitingsvrijheid. Mensen veroordelen elkaar. Veel te snel en op ondoordachte gronden. Maar de samenleving heeft bij monde van de wetgever grenzen gesteld die door de rechter moeten worden toegepast. Kritiek op intolerante en zelfgenoegzame mensen die het basisprincipe van de vrijheid van meningsuiting in het openbaar debat geweld aandoen is één. Begrip voor de grondslagen van het recht vraagt om een ander, uitgebreider verhaal.
Aan de juridische kant van het verhaal is Verwer nauwelijks toegekomen. Dat is begrijpelijk in een essay van 95 pagina’s, maar ik kwam helaas toch wel wat slordigheden tegen. Wilders is niet aangeklaagd voor overtreding van een grondwetsartikel (p. 57). In artikel 1 is de overheid gehouden aan gelijke behandeling. Dat slaat op wetgeving en bestuur. Wilders heeft vanwege zijn uitspraak over ‘minder Marokkanen’ te maken met artikel 137 van de strafwet dat gaat over belediging en aanzetten tot haat en discriminatie van mensen enkel op grond van het feit dat ze tot een bepaalde groep behoren. Dat artikel is er ook niet gekomen om die mensen te vrijwaren van “elke vorm van haat en kritiek”, zoals Verwer op p. 16 schrijft. Het is een uitvloeisel van het internationale verdrag tegen racisme waaraan Nederland zich in VN-verband heeft verplicht. Het moet haat uitbannen, dat klopt. Maar racisme gaat wel een stukje verder dan kritiek.
Een ander misverstand, dat je wel vaker tegenkomt, is dat de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting burgers een recht geeft op beledigen (p.51). Je hebt het recht om je mening te uiten en die kan inderdaad voor anderen beledigend zijn. Dat is echter nog geen recht op belediging. Belediging kan strafbaar zijn (Verwer geeft zelf een keurige opsomming van de artikelen) en daar zijn ook goede gronden voor. Kun je het mee oneens zijn, maar ik hoor dan graag de argumenten tegen de gronden zoals die nu voor strafbaarheid worden aangevoerd.
Tot slot nog een punt dat in een boekje ‘voor beginners’ wel wat uitgebreider aan de orde had kunnen komen. Waarom is die vrijheid van meningsuiting nu eigenlijk zo belangrijk? Niet belemmerd worden in het spreken is één belangrijke reden, leve de free speech voor elk individu. Maar even belangrijk is het voor de democratische samenleving als geheel dat alle stemmen gehoord worden. Of, zoals Stuart Mill, de 19e-eeuwse Engelse voorvechter van vrijheidsrechten het gezegd heeft: het onderdrukken van bepaalde standpunten belemmert de ontwikkeling van de maatschappij. Vooruitgang is gebaat bij een zo open mogelijke uitwisseling van kennis en gezichtspunten, bij maximale geestelijke vrijheid. Mensen de mond snoeren smoort de creativiteit, nieuwe gedachten en nieuwe inzichten. Vrijheid van meningsuiting is meer dan een individueel recht, het gaat om een maatschappelijk belang.
Deze bespreking verscheen eerder op freeflowofinformation.blogspot.nl
Renzo Verwer, Vrijheid van meningsuiting voor beginners; vrijheid voor jezelf, maar ook voor de ander? Uitgeverij Van Brug, ISBN 978-90-6523-221-2, € 12,50