Door: Peter Doorn
Volgens de computermythologie was Pong een van de eerste computerspelletjes. Dit spel, een soort pingpong op het scherm, dateert uit 1972, en zo’n twintig jaar eerder was boter, kaas en eieren al bedacht. Maar de computers waarop je die spelletjes kon spelen, respectievelijk de Magnavox Odyssey en de EDSAC, zijn beide al lang uitgestorven. Toch kun je oude computerspellen vaak nog spelen op je hedendaagse pc of Mac. Enthousiastelingen hebben nieuwe versies van die oude programma’s gemaakt of hebben het besturingssysteem van de oorspronkelijke computer nagebootst (geëmuleerd), zodat de spelletjes nog werken. Voor de liefhebbers van oude arcade games zijn er tal van websites om hun nostalgie naar de Commodore 64 of Atari te bevredigen. Toch gaat de meeste software na verloop van tijd onherroepelijk verloren. En daardoor worden ook de data die met die software konden worden gelezen of verwerkt onbruikbaar. Terwijl er in Nederland verschillende organisaties zijn die zich bekommeren om de duurzame archivering van data, is er geen instituut voor softwarebehoud. Alleen in Engeland bestaat zo’n Software Sustainability Institute (SSI).
Steeds meer gegevens dreigen ontoegankelijk te worden doordat de programmatuur ervoor niet meer werkt. Het bewaren van data is in feite eenvoudig in vergelijking met het behouden van software. Je kunt de broncode van een computerprogramma wel opslaan, maar dat garandeert niet dat het na verloop van tijd nog werkt, omdat er steeds ontwikkeling optreedt in de hardware en de besturingsprogramma’s daarvan. Software vergt actief onderhoud wil het blijven werken, terwijl je data statisch kunt opslaan, digitaal kunt invriezen als het ware.
In Nederland hebben we ook zo’n SSI nodig. Niet dat ik de illusie heb dat je alle software functionerend kúnt houden. Maar er zijn allerlei gevallen, waarin het belangrijk is om ten minste een selectie van de software draaiend te houden, zeker in de kunsten en wetenschappen. We moeten ten minste de kennis hebben om te weten wat we moeten doen. Een paar voorbeelden.
Onlangs slaagde een team van informaticastudenten van UvA en VU erin om de digitale archieven van De Digitale Stad, de internetversie van Amsterdam uit 1994 tot 1996, virtueel op te graven en de software weer werkend te krijgen. Het is nog maar twintig jaar geleden, en toch was dit digitale experiment bijna verloren gegaan.
Veel interactieve computerkunst en multimediale installaties in musea dreigen verloren te gaan als de software de geest geeft. De hardware zelf is trouwens ook aan slijtage onderhevig, en doet in die zin niet onder voor de vergankelijkheid van andere materialen. Maar we zouden in ieder geval digitale restauratiekennis in huis moeten hebben. En dan de wetenschap. Als onderzoeker heb ik over de jaren aan den lijve ondervonden dat je data, die niet zonder hun softwarejasje kunnen worden gelezen, regelmatig moet converteren. Als je dat nalaat, is het veel werk om uit te zoeken hoe je de gegevens toch nog kunt redden, als dat al mogelijk is.
Ten slotte bevat programmatuur veel impliciete kennis, vervat in algoritmes. Voor wetenschappelijke software geldt dat de erin vervatte kennis controleerbaar moet zijn. Zijn onderzoeksresultaten niet repliceerbaar, dan weet je nooit of de erop gebaseerde beweringen wel hout snijden.
Het is daarom zinvol om software te archiveren, maar ook om kennis te leveren en richtlijnen te bieden voor het ontwikkelen van onderhoudbare software.
Peter Doorn is directeur van Data Archiving and Networked Services (DANS).
Deze bijdrage komt uit IP nr. 8 / 2016. Het gehele nummer kun je hier lezen.