Strijden tegen nepnieuws

In de strijd tegen nepnieuws ontstaan allerlei nieuwe samenwerkingsverbanden en initiatieven. Alexander Pleijter zet ze op een rij.

Door: Alexander Pleijter

Op 4 december 2016 rijdt Edgar Maddison Welch naar pizzarestaurant Comet Ping Pong in Washington. In zijn pick-up ligt een geweer. Als hij arriveert, stapt hij uit en loopt het restaurant binnen. Daar lost hij drie schoten.

Zijn motief is niet een zakelijk geschil. Ook niet een ruzie in de relationele sfeer. De aanleiding voor zijn daad is het nieuws dat presidentskandidaat Hillary Clinton betrokken is bij een pedofielennetwerk dat opereert vanuit de kelder van het pizzarestaurant. Nieuws dat zich razendsnel heeft verspreid via Reddit, 4Chan, Twitter en Facebook. Nieuws dat verzonnen is. Gefabriceerd. Nep.

Deze schietpartij is de apotheose van een stroom aan nepnieuws dat de Amerikaanse presidentsverkiezing domineerde. Neem ook het nieuws dat de paus zich uitsprak als supporter van Donald Trump. Door velen gedeeld op sociale media. Maar niet waar. Nep.

Nepnieuws is zo een maatschappelijk issue geworden. Niet alleen in de VS, maar ook in de rest van de wereld. Her en der ontstaan initiatieven om de plaag van nepnieuws te bestrijden. Initiatieven van factcheckers, technologiebedrijven, wetenschappers en overheden.

Factcheckers

Door de aandacht voor nepnieuws staan factcheckers opeens in de spotlights. Maar nieuw zijn ze niet. Wat wel nieuw is zijn de samenwerkingsverbanden die tussen factcheckers ontstaan. In Frankrijk sloegen liefst zeventien mediapartijen de handen ineen voor de website CrossCheck, waar kiezers tijdens de verkiezingscampagne dubieuze claims en nieuwsberichten konden melden, die vervolgens door factcheckers vakkundig werden geverifieerd. Hetzelfde gebeurde in Noorwegen, waar de twee grootste kranten en de publieke omroep gezamenlijk begonnen met de website Faktisk. De site is bedoeld als permanente nationale factcheck, met het oog op de parlementsverkiezingen in september.

Technologiebedrijven

Facebook kreeg het flink voor de kiezen in de discussies over nepnieuws. Want het was dankzij Facebook dat verzonnen berichten zich zo razendsnel konden verspreiden. Lange tijd is het verweer van CEO Mark Zuckerberg dat Facebook geen mediabedrijf is, maar een technologiebedrijf dat slechts de verspreiding van informatie faciliteert. Als hij na de Amerikaanse presidentsverkiezingen in november 2016 tijdens een interview de vraag krijgt of het nepnieuws dat op Facebook circuleert de oorzaak is van de verkiezing van Trump, houdt hij de boot af: ‘Personally I think the idea that fake news on Facebook … influenced the election in any way is a pretty crazy idea.’

Maar in februari 2017 maakt hij een ommezwaai in een manifest dat hij op zijn Facebookpagina publiceert. Hij erkent in bedekte termen dat nepnieuws op Facebook een probleem is en dat maatregelen nodig zijn. Die maatregelen komen er. Het bedrijf kondigt – net als Google – aan dat websites die nepnieuws publiceren niet langer in aanmerking komen voor deelname aan het advertentieprogramma van het bedrijf.

Volgende stap van Facebook

Een volgende opmerkelijke stap is de samenwerking met factcheckers. Facebook klopt aan bij mediaorganisaties en factcheckorganisaties met de vraag om nepnieuws te ontmaskeren. Om te beginnen in Amerika, waar onder meer persbureau AP en de factcheckorganisaties Snopes, PolitiFact en Factcheck.org het experiment aangaan.

Gebruikers kunnen een bericht waarvan ze vermoeden dat het niet in de haak is, markeren als ‘nepnieuws’. Als voldoende mensen dit doen, komt het bericht in een dashboard waartoe de factcheckers toegang hebben, zodat ze aan de slag kunnen met het controleren van de juistheid van het bericht. Op het moment dat twee factcheckpartijen in het dashboard aangeven dat een bericht niet klopt, verschijnt op Facebook een waarschuwing als het bericht in iemands timeline opduikt: ‘Dit bericht wordt in twijfel getrokken door factcheckers.’ Vervolgens kunnen mensen doorklikken naar de site van die factcheckers om te lezen wat er niet klopt. Ook zal het bericht met nepnieuws lager in de timeline van Facebookgebruikers verschijnen.

Na Amerika volgen soortgelijke experimenten in Duitsland (met Correctiv), Frankrijk (AFP, Le Monde, Libération) en Nederland (NU.nl en Nieuwscheckers van de Universiteit Leiden). Wat begint als een proef waaraan factcheckers gratis meedoen, lijkt een serieus initiatief te worden als Facebook in april aankondigt met een financiële vergoeding over de brug te komen.

Adverteren in kranten

Een ander opmerkelijk initiatief is dat Facebook advertenties in Britse kranten publiceert om mensen weerbaar te maken tegen nepnieuws. Het bedrijf legt in deze advertenties uit hoe mensen zelf kunnen controleren of nieuws wel of niet klopt.

Ook Google kondigt maatregelen aan tegen nepnieuws en misinformatie. Het bedrijf lag al vaker onder vuur omdat onbetrouwbare websites regelmatig hoog in de zoekresultaten van de zoekmachine verschijnen. Google kondigt daarom aan meer zijn best te doen om prioriteit te geven aan betrouwbare websites. En ook Google komt op de proppen met een samenwerking met factcheckers. Wel in een andere vorm dan Facebook. Namelijk door factchecks van organisaties die Google als betrouwbaar aanmerkt, hoog in de zoekresultaten te tonen. En ook duidelijk te presenteren als factchecks.

Wetenschappers

Ook wetenschappers en techneuten zien een uitdaging in nepnieuws. Zij doen een duit in het zakje door bijvoorbeeld systemen of tools te ontwikkelen die helpen met de opsporing van nepnieuws. Trendolyzer en CrowdTangle zijn daar voorbeelden van. De tools signaleren bijvoorbeeld in een vroegtijdig stadium welke berichten trending worden. Nieuws dat plotsklaps heel populair wordt zou nep kunnen zijn. Veel nepnieuws is namelijk sensationeel van toon en inhoud, zodat mensen het veelvuldig gaan delen op sociale media. Dit soort tools zijn daarmee nuttige hulpmiddelen voor factcheckers die kunnen anticiperen op nepnieuws dat zich snel dreigt te verspreiden.

Wetenschappers werken ook aan andere manieren om nepnieuws op te sporen. Bijvoorbeeld door de linguïstische kenmerken van nepnieuwsberichten te analyseren. Als daar patronen uit komen, wordt het mogelijk om volautomatisch verzonnen nieuws te detecteren dat circuleert op internet.

Overheden

Uiteraard klinkt ook al snel de roep dat de overheid moet ingrijpen. Het fabriceren en verspreiden van nepnieuws moet verboden worden, menen sommigen. Aan die wens lijkt Duitsland te voldoen als media melden dat een nieuwe wet in de maak is, die technologiebedrijven als Twitter en Facebook verplicht om nepnieuws snel van hun platform te verwijderen, op straffe van een forse boete maximaal 50 miljoen euro. Een echte wet tegen nepnieuws is het echter niet, het gaat om het bestrijden van strafbare zaken als haatzaaien, smaad, laster en racisme. Een overheid die gaat bepalen welk nieuws wel of niet nep is, druist ook wel erg in tegen de persvrijheid.

Digitale geletterheid

Al deze maatregelen en initiatieven zijn de moeite waard, maar wat uiteindelijk echt telt is mensen weerbaar maken tegen nepnieuws. En dat is misschien wel het goede nieuws van de nepnieuwshype: dat er ook weer volop aandacht is voor de noodzaak van digitale geletterdheid. Recent onderzoek van de Amerikaanse Stanford University liet zien dat tachtig procent van de pubers het verschil tussen een nieuwsbericht en een advertorial niet zag. Volgens een studie door het Pew Research Center in december 2016, heeft bijna een op de vier Amerikanen wel eens nepnieuws gedeeld op Facebook. Voor scholen en bibliotheken is er dus nog genoeg werk aan de winkel om mensen mediawijs te maken.

Alexander Pleijter is docent internetjournalistiek aan de opleiding Journalistiek en Nieuwe Media van de Universiteit Leiden. Ook is hij coördinator van Nieuwscheckers, het factcheckinitiatief dat verbonden is aan deze opleiding.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 5 / 2017. Het gehele nummer kun je hier lezen.