Door: Mark Jansen
‘Maar waar heb ik dan 50.000 euro voor betaald?’
Deze vraag werd mij in een bespreking onlangs herhaaldelijk door de directeur van een nieuwe cliënt gesteld. Dit bedrijf was al bijna twee jaar druk bezig met de ontwikkeling van een nieuw product en voor de benodigde software was een externe programmeur ingeschakeld. De programmeur wilde op een gegeven moment meer betaald hebben en had, om die eis kracht bij te zetten, de door hem ontwikkelde software en alle daarbij horende data van de servers verwijderd. Het gevolg liet zich raden: geen enkel (prototype van het nieuwe) product deed het meer en een groot deel van de organisatie lag (noodgedwongen) stil.
Binnen een uur na het eerste telefoontje zaten we om de tafel om de situatie te analyseren. Toen bleek dat er nauwelijks afspraken met de programmeur op papier stonden. Er waren slechts facturen met als enige omschrijving ‘softwareontwikkeling’, een uurtarief en het aantal in rekening gebrachte uren. Allerlei zaken die normaal gesproken in een overeenkomst voor de ontwikkeling van software worden geregeld – denk aan functionele specificaties, oplevertermijnen, vergoedingen, garanties, onderhoud en ondersteuning, intellectuele eigendom, et cetera – waren dus niet geregeld.
Wanneer een overeenkomst onduidelijk is of een leemte bevat, moet deze worden uitgelegd aan de hand van de redelijke verwachtingen van de partijen. Bij deze mondelinge overeenkomst tot softwareontwikkeling was er eigenlijk maar één deelonderwerp waarvan wel redelijk goed is in te schatten hoe een rechter daarover zou oordelen: intellectuele eigendom. Bij de ontwikkeling van maatwerksoftware is namelijk (zeer) goed verdedigbaar dat de opdrachtgever door te betalen een onbeperkt gebruiksrecht heeft gekregen op die software. De auteursrechten zijn echter bij de programmeur blijven rusten (overdracht van auteursrechten vereist een schriftelijke overeenkomst en die ontbrak in dit geval). Dat betekent dat voor het ontwikkelen van nieuwe versies voor die software ook steeds weer de desbetreffende programmeur ingeschakeld moet worden. Dat is natuurlijk geen wenselijke situatie.
Het is juist in het belang van de opdrachtgever om het auteursrecht op de software zelf in handen te hebben en om de programmeur afstand te laten doen van al zijn persoonlijkheidsrechten, zodat vrijelijk andere programmeurs kunnen worden ingeschakeld voor het onderhoud. Aandachtspunt daarbij is wel dat ook met die nieuwe programmeurs soortgelijke afspraken worden gemaakt.
Met betrekking tot andere aspecten van de overeenkomst is het veel lastiger om vooraf in te schatten wat een rechter een redelijke inhoud van de overeenkomst zou vinden. Wanneer er geen specificaties op papier staan, is het immers lastig in te schatten wat nu redelijke specificaties zouden zijn geweest. Ook het antwoord op de vraag of de programmeur nu wel of niet verplicht is om de door hem geprogrammeerde software verder te onderhouden, en tegen welke voorwaarden dan, zonder uitdrukkelijke afspraken of zelfs correspondentie daarover is lastig te beantwoorden. Ditzelfde geldt min of meer ook voor alle andere facetten van de overeenkomst.
Voor mij als advocaat van deze nieuwe cliënt geeft dit alle ruimte om een bepaalde visie op de overeenkomst met de programmeur te bepleiten. Tegelijk weet ik ook dat zodra zich een advocaat namens die programmeur meldt, ik de 180 graden gedraaide visie op diezelfde overeenkomst tegengeworpen zal krijgen. Mocht een dergelijke kwestie ooit voor de rechter komen, dan is de uitkomst (zeer) onzeker.
Zeker is wel dat de verhouding met de programmeur dan verziekt blijft. De les uit deze kwestie is dan ook om goede afspraken te maken met de programmeur. In dit geval wordt de betreffende software geheel opnieuw gemaakt door een andere IT-leverancier, waarmee wel goede afspraken zijn gemaakt. Een kostbare les voor de toekomst.
Mark Jansen is advocaat IT-recht en Intellectuele Eigendom bij Dirkzwager advocaten & notarissen.
Deze bijdrage komt uit IP nr. 3 / 2012. Het gehele nummer kun je hier lezen