Door: Raymond Snijders
Veel valt er niet te lachen in het auteursrecht. Toch heeft ook humor een plek weten te krijgen in de Auteurswet. In artikel 18b tref je namelijk een uitzondering aan op het auteursrecht van een maker ten behoeve van het maken van een karikatuur, parodie of pastiche. Wil je een geslaagde karikatuur, parodie of pastiche (een imitatie van de stijl) maken, dan is het onvermijdelijk om daar ook aspecten van andermans werken voor te gebruiken. Dit zou normaliter onmiddellijk een inbreuk opleveren op het auteursrecht. De zogeheten parodie-exceptie zorgt er echter voor dat je een eigen
spottende nabootsing mag maken van een (letterkundig) werk waarbij vorm en toon min of meer behouden blijven, maar de stof zo wordt ingekleed dat het effect lachwekkend is.
Tenminste, zo omschrijft de Van Dale het begrip parodie. De geschiedenis heeft geleerd dat rechthebbenden lang niet altijd hartelijk kunnen lachen om parodieën. Vooral als dergelijke werken de grenzen opzoeken van de goede smaak en het oorspronkelijke werk commercieel succesvol is. Tot 2004 bestond artikel 18b niet eens in de Auteurswet – het is conform de EU Auteursrecht-richtlijn toen toegevoegd – maar in 1984 speelde dit recht toch al een rol in het Suske en Wiske-arrest. Bij de Hoge Raad diende een hoger beroep tussen de uitgever van de Suske en Wiske-albums en een Nederlander die twee stripverhalen op de markt had gebracht waarin de bekende hoofdpersonen in een zeer gelijkende tekenstijl nogal ongebruikelijke avonturen beleven met veel seks en geweld.
De gedaagde voerde aan dat het ‘slechts’ om parodieën ging, maar de uitgever dacht daar duidelijk anders over: dit was een schoolvoorbeeld van een inbreuk op het auteursrecht van Vandersteen, de bedenker en tekenaar van de Suske en Wiske-verhalen. De uitgever werd door de Hoge Raad in het gelijk gesteld, ook al concludeerde het Hof dat
in een parodie zelfs een vergaande mate van nabootsing van het geparodieerde werk geoorloofd is indien en voor zover die nabootsing noodzakelijk is om dat werk herkenbaar, en daarmede het parodiërend karakter van het eigen werk duidelijk te maken.
Het Hof ging echter niet mee in het verweer van de Nederlander. In beide stripverhalen was de tekenstijl en vormgeving zo nauwkeurig nagebootst dat het veel verder ging dan nodig was voor een parodie.
In het later geïntroduceerde artikel 18b staat niet duidelijk vermeld wanneer je je wel of niet kunt beroepen op de parodie-exceptie. Het gebruik van andermans werk moet ‘redelijkerwijs geoorloofd’ zijn, zo staat het in de Auteurswet omschreven. Dankzij die vage norm wordt de onderbouwing van de Hoge Raad in het Suske en Wiske-arrest van 1984 in Nederland nog altijd toegepast bij het toetsen van het gebruik.
Het Europese Hof van Justitie heeft begin september 2014 echter meer wettelijke ruimte gecreëerd voor de makers van een parodie. Grappig genoeg opnieuw naar aanleiding van een rechtszaak rondom een parodie op Suske en Wiske. Op een nieuwjaarsreceptie begin 2011 deelde Johan Deckmyn, lid van het Vlaams Belang, kalenders uit die op de voorzijde voorzien waren van een parodie op het Suske en Wiske-album De Wilde Weldoener. In plaats van Lambik was de burgemeester van Gent afgebeeld en de personen die de uitgestrooide muntstukken oprapen, waren vervangen door gesluierde en gekleurde figuren.
De erfgenamen van Vandersteen maakten hier bezwaar tegen. Nadat Deckmyn zich had beroepen op de parodie-exceptie uit de EU Auteursrecht-richtlijn, stelde het Hof van Beroep in Brussel prejudiciële vragen – vragen om uitleg van het artikel uit de richtlijn – aan het Europese Hof van Justitie. Het EU-Hof antwoordde dat
de wezenlijke kenmerken van een parodie erin bestaan dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen met het bestaande werk en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.
Als aan deze vereisten wordt voldaan gaat het al om een parodie in de zin van de EU Auteursrecht-richtlijn.
De parodie hoeft geen betrekking te hebben op de auteur of het geparodieerde werk, zoals altijd aangenomen werd. Het kan ook gebruikt worden om iemand (of iets) anders te bespotten zonder dat aan bepaalde voorwaarden voldaan hoeft te worden.
Het EU-Hof voegt er wel aan toe dat bij de toepassing van deze exceptie een rechtvaardig evenwicht in acht genomen moet worden tussen, enerzijds, de belangen en rechten van de auteursrechthebbenden en, anderzijds, de vrije meningsuiting van de gebruiker. Met deze uitleg van het begrip parodie in de hand zal het Hof van Beroep in Brussel binnenkort uitspraak doen.
Wie het grappige van de ernst niet kan begrijpen, zal nooit de ernst van het grappige leren kennen, liet Nederlands dichter Koos Versteeg ooit optekenen. Zolang je maar ernstig en zorgvuldig omgaat met je parodieën kun je nu toch grappig zijn binnen de beperkingen van het auteursrecht.
Raymond Snijders is senior informatiebemiddelaar bij Hogeschool Windesheim.