Door: Raymond Snijders
Wie heeft de auteursrechten op auteursrechtelijk beschermde content? Dat is allemaal netjes vastgelegd in het intellectuele eigendomsrecht. In de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten is opgenomen dat voor het gebruik van beschermde content, respectievelijk voor het vertonen of afspelen ervan, toestemming gegeven moet worden. En ook dat rechthebbenden hiervoor een billijke vergoeding krijgen. Een prima en werkbaar uitgangspunt, dat echter wel een goede vertaling naar de praktijk vereist. Want het is niet realistisch wanneer iedere gebruiker rechthebbenden om toestemming zou moeten vragen en zelf een vergoeding zou moeten afspreken.
Gelukkig hebben we daarvoor de Collectieve beheersorganisaties (CBO’s). Deze organisaties zijn ingesteld om toestemming te verlenen voor specifieke soorten rechten; ook zorgen ze voor de inning en de verdeling van vergoedingen onder de rechthebbenden. Denk bijvoorbeeld aan Buma/Stemra en Sena als het gaat om het regelen van de muziekrechten, Videma en Pictoright voor tv, film en overige visuele werken en Stichting Leenrecht voor het uitlenen van beschermde werken door bibliotheken. Stichting PRO, Stichting de Thuiskopie en Stichting Reprorecht tot slot zijn CBO’s die vergoedingen innen voor het kopiëren van beschermde werken.
De CBO’s zien zich alle voor een feit gesteld: de traditionele werkwijzen om het gebruik te registreren, en aan de hand daarvan de vergoedingen te innen, staan onder druk. Stel, je hebt altijd als taak gehad om aan de hand van radio-uitzendingen de vergoedingen te bepalen voor artiesten, tekstschrijvers en muzikanten. En dan blijkt ineens iedereen YouTube-video’s te luisteren en die te embedden op eigen websites. Wat doe je dan? Hetzelfde geldt voor het regelen van rechten op het kopiëren van fysieke werken. Waar begin je als CBO in een wereld waar alles digitaal gekopieerd en verspreid wordt?
Simpel, je probeert oude werkwijzen en procedures één op één te vertalen naar de digitale wereld. Tenminste, dat lijkt de koers van de CBO’s te zijn. Buma/Stemra poogde in 2009 (en in 2011) een embed-tax in te voeren, waarbij gebruikers een vergoeding moesten betalen voor het embedden van YouTube-video’s. Dat ging toen niet door. Maar eind 2012 maakte Buma/Stemra bekend opnieuw plannen te smeden voor een licentiemodel voor het embedden van streams.
Stichting de Thuiskopie heeft per 1 januari 2013 de thuiskopieheffing uitgebreid zien worden: onder potentiële dragers van auteursrechtelijk beschermde content vallen behalve cd’s en dvd’s nu ook tablets, computers en smartphones. Eind januari kwam daar nog de aankondiging bij van Stichting Reprorecht. Bedrijven moeten in de toekomst ook heffingen betalen voor alle digitale kopieerhandelingen, zoals het mailen van documenten of het plaatsen ervan op het intranet.
Deze werkwijzen zijn op papier nog wel enigszins te begrijpen, maar in de praktijk blijken ze vaak onwerkbaar en onrealistisch. Het vermindert daarmee het draagvlak en begrip voor het nut en de noodzaak van auteursrechten in de maatschappij. Voordat men roept dat de wetgeving aangepast moet worden aan de technologieën van deze tijd, zou er ook eens goed gekeken moeten worden naar de organisaties die deze wetgeving moeten handhaven.
Een CBO zou meer moeten doen dan alleen maar consumenten en bedrijven factureren. Juist nu moet de aandacht uitgaan naar een praktische en realistische invulling, om een balans te vinden tussen de belangen van rechthebbenden en die van consumenten en bedrijven. Het moet immers wel billijk blijven.
Raymond Snijders is senior informatiebemiddelaar bij Hogeschool Windesheim.
Deze bijdrage komt uit IP nr. 2 / 2013. Het gehele nummer kun je hier lezen