Recht op informatie: auteursrechtkabaal om onderwijsmateriaal

In het onderwijs gebruiken docenten veel publicaties van anderen als onderwijsmateriaal. Aangezien deze publicaties auteursrechtelijk beschermd zijn, is het gebruik ervan aan regels gebonden. In de readerovereenkomst maken onderwijsinstellingen en uitgevers gezamenlijk afspraken hierover. De praktijk is weerbarstiger dan je zou denken.

Door: Raymond Snijders

In artikel 16 Auteurswet, de zogeheten onderwijsexceptie, staat beschreven dat ‘verveelvuldiging of openbaarmaking van gedeelten’ van auteursrechtelijk beschermde werken ter toelichting van het onderwijs geen inbreuk vormt op het auteursrecht. Dat betekent nog niet dat het onderwijs vrijelijk alles kan gebruiken als onderwijsmateriaal. Het gaat namelijk om ‘gedeelten’ en er moet voor het gebruik van tijdschriftartikelen en gedeelten van boeken nog steeds wel een ‘billijke vergoeding’ aan de rechthebbende(n) betaald worden.

Wat zijn nou precies ‘gedeelten’? Welke vergoeding is ‘billijk’? Daarover hebben de MBO-raad, de Vereniging Hogescholen en de VSNU, vereniging van universiteiten, afspraken gemaakt met het Nederlands Uitgeversverbond (NUV) en de Stichting International Publishers Rights Organisation (IPRO). Die afspraken hebben geleid tot afkoopregelingen die zijn vastgelegd in een readerovereenkomst per onderwijssector.

Prima geregeld, zou je zeggen. Het onderwijs betaalt een vast bedrag en docenten mogen korte overnames uit andermans werken gebruiken in readers, syllabi en als los onderwijsmateriaal. Maximaal 10.000 woorden uit een boek en maximaal 8.000 woorden als het om een tijdschriftartikel gaat. Is het langer dan dat? Dan kun je eenvoudig toestemming vragen via de website van Stichting PRO, die in Nederland namens het NUV toeziet op de uitvoering van de afkoopregelingen. Zij regelen het verkrijgen van de toestemming en brengen de bijbehorende vergoedingen in rekening bij het onderwijs.

Bij een afkoopregeling die, dankzij de formulering van de onderwijsexceptie, onderscheid maakt tussen korte en langere overnames is het echter noodzakelijk erop toe te zien dat het onderwijs in het gebruik van andermans werken ook dat onderscheid maakt. Daarom is het controleren van de (papieren) readeradministratie maar ook de digitale leeromgevingen van de onderwijsinstellingen een belangrijk onderdeel van de afspraken. Docenten maken in toenemende mate gebruik van digitale artikelen en gedigitaliseerde delen uit boeken en moeten zelf dus onderscheid maken in wat ze wel en niet mogen gebruiken binnen de afspraken.

Daar begint, zoals vaker met auteursrechtelijke bepalingen, de praktijk te schuren met de theorie. Docenten houden zich met onderwijs bezig en kijken bij het samenstellen van onderwijsmateriaal niet naar de precieze lengte van wat ze overnemen. Woorden tellen van artikelen of delen van boeken? Dat is geen vereiste voor goed onderwijs, integendeel zelfs, want een docent kijkt naar de kwaliteit en niet de kwantiteit.

Docenten moeten daarnaast ook nog eens letten op het gebruiksrecht van de publicaties die ze willen gebruiken. De onderwijsexceptie – en daarmee de readerovereenkomst – is alleen van toepassing op werken waar je geen gebruiksrecht voor hebt. Heb je dat wel, doordat er licenties zijn afgesproken waarin het gebruiksrecht geregeld is of omdat het bijvoorbeeld open access gepubliceerd is, dan hoef je verder geen rekening te houden met de afspraken in de readerovereenkomst.

Veel uitgevers vinden dat gebruikers van hun werken, inclusief docenten, zich bewust moeten zijn van de vaak complexe auteursrechtelijke aspecten als ze andermans werken willen hergebruiken. Docenten daarentegen hebben de verwachting dat ze alle artikelen en studieboeken zonder beperkingen mogen gebruiken ten behoeve van het onderwijs als ze van het bestaan van een onderwijsexceptie horen.

De waarheid zal, net als een oplossing, ergens in het midden liggen. Er moet inderdaad gewerkt worden aan betere bewustwording zodat ook in het onderwijs verantwoordelijk omgegaan wordt met auteursrechtelijk beschermd materiaal. Maar de onderwijsexceptie is wel bedoeld om het samenstellen van (goed) onderwijsmateriaal eenvoudiger voor docenten te maken. Als ze zich moeten verdiepen in auteursrecht, readerovereenkomsten en licenties, of zich moeten beperken tot korte overnames, dan is de kuur erger dan de kwaal. Ook auteursrecht blijft uiteindelijk gewoon mensenwerk.

Raymond Snijders is senior informatiebemiddelaar bij Hogeschool Windesheim.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 4 / 2015. Het gehele nummer kun je hier lezen