Door: Eric Ketelaar
Op 31 januari overleed op de leeftijd van 85 jaar mr. A.E.M. Ribberink. Van 1949 tot en met 1988 is hij werkzaam geweest in het algemeen rijksarchief (ARA) (thans Nationaal Archief), sinds 1968 als algemeen rijksarchivaris. Toen kwam hij aan het hoofd te staan van zowel het ARA als de rijksarchiefdienst die (zo stelde de Archiefraad vast) door ‘een gebrekkige organisatie, onvoldoende personeel en ongeschikte gebouwen’ niet in staat waren de in 1968 in werking getreden Archiefwet uit te voeren. Daarin heeft Ribberink enorme verandering gebracht met veel toewijding en geduld, soms door schoppen tegen de bureaucratie, dan weer door vleien en gebruikmaken van pers en politiek.
De organisatie van de rijksarchieven en van de dienst als geheel werd gestroomlijnd: in elk rijksarchief kwamen aparte afdelingen voor inventarisatie, externe dienstverlening en bedrijfsvoering, een centrale directie werd gevormd die personeelszaken, financiën, de automatisering en de methoden-ontwikkeling stuurde. Het Convent van rijksarchivarissen kreeg een belangrijke rol in de coördinatie en beleidsbepaling. In die 20 jaar groeide de personeelsformatie van 135 tot 288.
Er kwamen nieuwe rijksarchiefgebouwen in Leeuwarden, Zwolle, Haarlem, Assen (gedeeltelijke nieuwbouw) en Den Bosch. Ook nieuwbouw voor het algemeen rijksarchief in Den Haag (1979) wist Ribberink met grote volharding tot stand te brengen. De nieuwe gebouwen waren hard nodig: het archievenbestand groeide van 84 km tot bijna 160 km, het aantal bezoeken nam enorm toe (in het ARA van 8000 naar 27000). Dat was mede een gevolg van door Ribberink ingezette voorlichtingscampagnes die archieven als ‘supermarkten van de historie’ propageerden.
Hij zette zich in voor archiefsamenwerking met Indonesië en de Antillen, bouwde de rijksarchiefinspectie uit en nam het initiatief tot oprichting van de Centrale Archiefselectiedienst. Ribberink stond steeds op de bres voor wat hij als de essentie van het archivariaat beschouwde: ‘Openbaarheid, openheid en doelmatigheid, opdat eenieder zich in een ver of nabij verleden, kan bezinnen op heden en toekomst, kan staan in de vrijheid, die zowel recht op, als plicht tot zelfontplooiing is.’
Eric Ketelaar, algemeen rijksarchivaris 1989-1997, hoogleraar archiefwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam 1997-2008.
Deze bijdrage komt uit IP nr. 2 / 2013. Het gehele nummer kun je hier lezen