Marian Koren: ‘We praten elkaar een bibliotheekcrisis aan’

Marian Koren heeft sinds 1979 in de wereld van (openbare) bibliotheken gewerkt. Ze was onder meer secretaris van de Stichting PBC’s, later hoofd van het Wetenschappelijk Bureau van de Vereniging van Openbare Bibliotheken en directeur van FOBID Netherlands Library Forum, gestationeerd bij de Koninklijke Bibliotheek. In juni gaat ze vervroegd met pensioen. Ze heeft zich altijd sterk gemaakt voor het belang van het over de landsgrenzen en over de grenzen van het bibliotheekwerk heen kijken. In een interview blikt ze terug en kijkt ze vooruit.

Door: Ronald de Nijs

Als eind december 2016 bekend wordt dat Marian Koren met vervroegd pensioen gaat, vraag ik haar te mogen interviewen. Daar vindt ze het nog te vroeg voor; haar ‘afscheidsfeestje’ staat pas voor april gepland. Kom er later nog maar op terug, luidt de boodschap. Koren houdt graag de regie in eigen hand. Omdat het interview pas in februari wordt gepubliceerd, stemt ze alsnog toe.

Op de dag van het interview oogt Marian Koren klein, fragiel. Maar met levendige ogen. We zijgen neer in fauteuils die voor een open haard staan. Koren is er klaar voor. Ruim een uur zal ze een ‘college’ geven. Aan bod komen haar studie rechten en Zweeds, het belang van reizen, de stand van het bibliotheekwerk, haar nauw verweven band met het vak en als slotakkoord enkele filosofische bespiegelingen.

Je bent met verlof?

‘Klopt. Mijn pensioen gaat pas per 1 juni in. Verlof betekent dat je niets hoeft te doen, al ben ik nog wel beschikbaar voor eventuele zaken. Er liggen nog een paar internationale dossiers die ik moet afronden. En ik heb beloofd de conceptjaarrekening voor FOBID op te stellen. Voor de rest heb ik alles overgedragen.’

Hoe voelt dat?

‘Het zal tijd kosten om eraan te wennen; gelukkig is die tijd er. Je gaat het pas echt merken als je niet meer alle nieuwsbrieven volgt. En dat je, als er verzoeken binnenkomen, moet aangeven dat je bent gestopt.’

Je neemt afscheid van het vak?

‘Ja, ik wil in een keer afscheid nemen van het werk, niet van allerlei clubjes afzonderlijk. Dat gaat waarschijnlijk in april gebeuren. Ik heb gezegd: laat het een feestje worden onder de titel “Marian the librarian”, een vrolijk feest waarbij ik wel de aanleiding ben maar niet het middelpunt, want dat moet het bibliotheekwerk zijn.’

Je hebt geen bibliotheekopleiding gevolgd?

‘Ik ben als sterrenbeeld een tweeling en dat zijn mensen die altijd twee dingen tegelijk willen doen. Na gymnasium alfa heb ik zowel rechten als Zweeds gestudeerd. Rechten is een algemene studie, Zweeds is juist heel specifiek. Rechten is structuur – ik houd van duidelijkheid – maar het is ook ethiek: een gevoel voor rechtvaardigheid en ervoor zorgen dat de zwakkeren in de samenleving beschermd worden. Ik koos voor Zweeds omdat talen en andere culturen mijn interesse hebben. Vreemde talen gingen me op de middelbare school sowieso makkelijk af.’

Hoeveel talen spreek je?

‘Frans, Duits, Engels en Zweeds. Later heb ik nog een beetje Portugees gestudeerd. Het is plezierig om verschillende talen te beheersen. Als je een andere taal spreekt, verandert er iets in je. Het is een soort jas die je aantrekt; niet als camouflage, maar je bent ineens toch een iets andere persoon, omdat de taal en cultuur dat met zich meebrengen. Ik merk dat bijvoorbeeld als ik Frans spreek. Je wordt beleefder omdat er meer omgangsvormen in die lange taalconstructies zitten. Dat botte van het Nederlands gaat er even af.’

Hoe belandde je in de bibliotheekwereld?

‘Ik kon na mijn afstuderen op drie plekken beginnen: op een ministerie om het onderwijs voor schipperskinderen te regelen, bij Eigen Huis als jurist of als hoofd van het bedrijfssecretariaat bij de Provinciale Bibliotheekcentrale (PBC) in Schiedam. In Schiedam hoorde ik dat er ook een functie op landelijk niveau beschikbaar was: ambtelijk secretaris van de Stichting Werkgroep PBC’s. Dat leek me nog veel interessanter. Ik zou gaan werken voor de PBC’s, maar kreeg mijn werkplek bij het Nederlands Bibliotheek- en Lectuur Centrum (NBLC).’

Opeens zat je midden in het bibliotheekveld?

‘Ik heb altijd iets met bibliotheken gehad. Mijn moeder heeft ook steeds gedacht dat ik bibliothecaris zou worden. Het bijzondere is dat mijn zusje de bibliotheekopleiding heeft gedaan, maar nooit in het vak terecht is gekomen. Zij is kunstenares.’

Je hebt bij wijze van spreken grotendeels op één werkplek gezeten?

‘Ik ben in 1979 begonnen als ambtelijk secretaris van de Werkgroep PBC’s. Later ben ik deels voor de PBC’s, deels voor het NBLC gaan werken. Het was de periode waarin de vernieuwing van de bibliotheekdienstverlening goed op gang kwam. Voor het NBLC heb ik als directiesecretaris vooral beleidswerk gedaan. Na zeventien jaar hield mijn werk voor de PBC’s op en werkte ik fulltime voor het NBLC. Hier was ik hoofd van de Dienst Directie, later lid van het managementteam. En bij de komst van een andere directeur vond er weer een verschuiving plaats: ik werd hoofd van het nieuwe wetenschappelijk bureau.’

En je verdere functies?

‘Het FOBID-bureau kwam er rond 1999 bij en dat paste wel bij het wetenschappelijk bureau en bij internationale zaken. Zo werd ik naast mijn werk bij het NBLC ook secretaris van FOBID Netherlands Library Forum, het nationale samenwerkingsverband en overlegforum van de landelijke bibliotheekorganisaties in Nederland. Het NBLC veranderde in 2006 in de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB). Om een lang verhaal kort te maken: uiteindelijk werkte ik in mijn laatste werkzame leven deels als secretaris voor de FOBID en deels bij de stafafdeling Bibliotheekstelsel van de Koninklijke Bibliotheek. Dat is het rijtje functies in Nederland. Daarnaast heb ik ook internationaal het nodige gedaan, zoals het EBLIDA- en IFLA-bestuur. In feite heb ik dus grotendeels op één werkplek gezeten, en toch de hele wereld gezien – net zoals de Chinese filosoof Lao Tse zegt.’

Je kwam als pas afgestudeerde in een onbekende wereld. Heb je je bijgeschoold?

‘Door het organiseren van workshops en seminars heb ik me mogen verdiepen en zo de kennis aardig weten te absorberen. Uiteindelijk gaat het erom je in te leven in de processen. Je hebt de gang van het boek door de bibliotheekorganisatie, maar het gaat vooral om het je inleven in de processen van mensen die dingen zoeken en die ze willen vinden. Achter dat zoeken ligt uiteindelijk een levensvraag.’

Dat was voor jou reden om in te zetten op klantvriendelijk bibliotheekwerk?

‘Het bibliotheekwerk was lange tijd het domein van de bibliothecarissen en niet van de gebruikers. Dat is voor mij een “sleutel” geweest: de bibliotheek is er voor de mensen, niet voor de bibliothecarissen om de media zo netjes te ordenen. De materialen moeten naar de mensen toe, je moet er zelf enthousiast over zijn. Mijn speerpunt is geweest om te beginnen met klantvriendelijk bibliotheekwerk.’

Wat was daarbij je aanpak?

‘Van de PBC’s leerde ik dat het classificatiesysteem niet voor elke bibliotheek werkte. In workshops van het NBLC zijn we dat verder gaan aanpakken. Een opdracht was bijvoorbeeld: “Ga eens bij een bibliotheek kijken die je niet kent en observeer hoe je er binnenkomt, hoe de materialen staan en wat je verder opvalt. Oefen in het als gebruiker binnenkomen.” Dat is iets wat ik later ook heb gedaan als ik met Nederlandse bibliothecarissen in het buitenland op stap ging. En later kwam het aan bod in een project van FOBID.’

Is die klantvriendelijkheid er gekomen?

‘Sterker nog, het is hier en daar zelfs een beetje overgeprofessionaliseerd. En dan bedoel ik dat marketing als tool voor klantvriendelijk bibliotheekwerk daarvoor in de plaats gekomen is. Bij sommige organisaties is het een doel op zich geworden. We willen bijvoorbeeld alles van onze klanten weten, want dan kunnen we ze beter bedienen. Terwijl een van de voorwaarden van bibliotheekgebruik juist anonimiteit is. Dat “meekijken” kan tot op zekere hoogte wel, maar alleen na bewuste instemming – dat is de basis voor een noodzakelijk gesprek over privacy tussen marketeers, IT’ers en bibliothecarissen.’

Welke positieve en minder positieve ontwikkelingen zie je in het vak?

‘Positief is dat er veel ruimte is voor vernieuwing. Daar versta ik onder: mensen nog beter bedienen. Maar de samenwerking tussen bibliotheken zou beter kunnen. Iedereen vindt opnieuw het wiel uit, ook wielen die elders in Nederland of in het buitenland zijn uitgevonden, of soms zelfs al jaren geleden.’

Ondertussen sluiten veel openbare bibliotheken hun deuren.

‘Het is apart hoe Nederlandse openbare bibliotheken met de bezuinigingen zijn omgegaan. Als ik het met het buitenland vergelijk, is het hier tamelijk rigoureus verlopen. Er is te weinig inhoudelijk weerwoord gegeven. Ik denk stiekem dat het bibliotheekmanagement er ook een beetje van heeft geprofiteerd om wat op te schonen: filialen sluiten die niet goed liepen.’

Konden bibliotheken een weerwoord geven?

‘In tegenstelling tot bijvoorbeeld Scandinavië ontberen we een wetenschappelijke bibliotheekopleiding. We missen in Nederland een goede research, professoren die onderzoek doen en steeds de bibliotheekkennis en -theorie voeden. Dat is wel een manco in tijden van crises: er is in de Nederlandse bibliotheeksector geen body of knowledge opgebouwd om op terug te vallen. We moeten die Duitse, Engelse en Scandinavische wetenschapsbronnen beter gaan benutten.’

Moet de sector de hand in eigen boezem steken?

‘Voor een deel wel. Al die sluitingen van bibliotheken zijn te hard gegaan; we hebben spreiding als basisvoorwaarde losgelaten. Dat geldt overigens niet alleen voor onze sector. Kijk ook eens naar de cultuursector en de jeugdzorg. Ja, Nederland heeft vreemde jaren achter de rug.’

Wie doet het goed in het buitenland?

‘In andere landen vind je elementen die bruikbaar zijn voor Nederland, maar je vindt geen enkel land dat het perfect doet. In deze tijden is de hele wereld één; globalisering is volop voelbaar. Iedere bibliotheek, in welk land ook, heeft te maken met het duiden van de eigen maatschappelijke waarden. Denk ook aan illiteracy en het gegeven dat we de nieuwe media in het bibliotheekwerk moeten integreren.’

Er is vast wel een voorbeeld te geven.

‘De mooiste dingen in het Nederlandse bibliotheekwerk zijn gekomen door onze reizen. Eerst trokken we naar de Verenigde Staten en Groot-Brittannië; hier hebben we het jeugdbibliotheekwerk aan te danken. In Scandinavië hebben we geleerd hoe onze bibliotheken in te richten. De laatste vijftien à twintig jaar komen bibliothecarissen uit Scandinavië naar Nederland – om van ons te leren hoe ze leescafés kunnen organiseren.’

Even terug naar het onderwijs: bibliotheekvakken en de term library verliezen bij de opleidingen internationaal terrein ten gunste van information science.

‘In landen die een bloeiende bibliotheekwetenschap kenden zie je dat het overvleugeld wordt door IT-ontwikkelingen. Je kunt die trend het beste zien bij de ooit zo gedegen opleidingen in bijvoorbeeld Kroatië.’

Wat zegt dat over het vak?

‘Het vak is zoekende. De kern is volgens mij nog steeds het organiseren van informatie, het aanbrengen van metadata en de potentie van materiaal en bronnen kunnen inschatten naar je publiek en de toekomst. Dat blijft, denk ik, toch een vak. Misschien moet het met andere namen worden aangeduid en dienen ook de finesses opnieuw beschreven te worden.’

Dat is een deel van het verhaal?

‘Je moet ook de relatie tot je community vernieuwen. Dat doe je niet zomaar, je bent niet een verkoper die zich op een bepaalde markt begeeft. Je bent er omdat je een maatschappelijke missie hebt om mensen in hun ontwikkeling te helpen en bij hun deelname aan de maatschappij. De bronnen van kennis zijn onze hulpmiddelen om bij te dragen aan het ontwikkelingsproces van mensen. Als bibliotheken dat ontwikkelingsproces loslaten, zijn ze als zodanig niet meer herkenbaar.’

Is dat nu het geval?

‘Nee, maar bibliotheken moeten wel weer duidelijk maken dat dit hun kern is.’

Je hebt bijna achttien jaar voor FOBID gewerkt?

‘Ja, als secretaris en directeur. Als samenwerkingsverband bestaat de FOBID inmiddels zo’n veertig jaar. Hierin hebben zich alle typen bibliotheken in Nederland verenigd. Vroeger was FOBID vooral bekend om haar jaarlijkse congressen en vanwege de regels voor het titelbeschrijven. Zijn oorsprong ligt in de meer vakinhoudelijke elementen, pas in latere jaren zijn er zaken als gezamenlijke belangenbehartiging op het gebied van auteursrechtzaken bijgekomen. Het internationale element heb ik er als secretaris zelf aan toegevoegd. Het internationale zat er wel een beetje in, want onder FOBID hing een Nederlandse IFLA Commissie.’

Je miste het internationale aspect?

‘Er gebeurde veel in het buitenland, en die kennis zat bij een aantal mensen, maar stroomde naar mijn idee niet genoeg door. Samen met de VOB heeft FOBID daarom zogeheten Madurodamconferenties georganiseerd, over strategie, duurzaamheid, marketing et cetera. Als ik bijvoorbeeld wist wanneer het IFLA-bestuur in Nederland vergaderde, nodigde ik het bestuur voor zo’n conferentie uit. Ook vroeg ik meteen of ze als spreker of deelnemer in een panel wilden optreden.’

Welke rol gaat FOBID nu spelen?

‘Het FOBID-bestuur vindt het moment gekomen om een heroriëntatie te doen; dat is natuurlijk van tijd tot tijd nodig. Er is nog steeds een secretariaat, maar mijn opvolger heeft 10 uur tot haar beschikking. Ter vergelijking; ik had er 20. Dus het is meteen ook een heroriëntatie op de taken.’

Elke secretaris geeft er een eigen invulling aan.

‘Natuurlijk. Elke secretaris brengt eigen kennis en een eigen netwerk mee. En vergeet niet: ik ben in die taken gegroeid. Ik houd erg van combineren, want als je maar 20 uur hebt, kun je niet zo heel veel. Dus haakte ik aan bij bestaande initiatieven, maakte ik combinaties met andere organisaties om een workshop of een seminar te organiseren. Je zou Nederland en Vlaanderen wat meer samen kunnen laten doen. Want het voordeel van Nederland is: het is zo klein, je bent er in een dag. Het nadeel is ook: je bent er in een dag. Niemand overnacht ergens, niemand heeft een andere ervaring met zijn (buitenlandse) collega’s dan die tijdens een bijeenkomst.’

Wat maakt dat contact zo belangrijk?

‘Het is van belang dat je als collega’s ook sociale dingen met elkaar meemaakt. Je raakt dan anders op elkaar ingespeeld. Dat effect hebben we wél als we een internationale reis maken. Daarom vind ik reizen ook zo belangrijk, samen op weg zijn.’

En de professionals hebben er zelf ook baat bij?

‘Het reizen voedt directeuren en bibliothecarissen om beter in hun werk te staan. Mensen denken bij terugkomst altijd: “We doen het in Nederland zo slecht nog niet”. Terwijl het voor zo’n studiereis vaak een en al treurigheid was. We praten elkaar in Nederland een bibliotheekcrisis aan. Maar zij is er echt niet als je kijkt naar het buitenland. Het is een crisis die in ons hoofd zit.’

Mensen kunnen datgene waar ze mee bezig zijn niet meer in perspectief plaatsen?

‘Ja, daarom moet je af en toe afstand nemen, een kijkje nemen in een andere sector. Ik heb bijvoorbeeld seminars gedaan met een Rabobankdirecteur en met een rayonmanager van een cateringbedrijf. Hoe regelen ze hun werk, hoe sturen ze hun personeel aan? De vernieuwing kun je gewoon uit andere sectoren halen.’

Je kijkt over landsgrenzen heen, maar ook over de grenzen van het vak.

‘Ja, dat is absoluut nodig. Daarom ben ik er nog niet over uit hoe de toekomst van de bibliotheekopleidingen eruit moet gaan zien. Misschien moeten het combinaties worden: enerzijds met zaken waarmee je de bibliotheekfilosofie en een aantal van de kernwaarden van het bibliotheekwerk er goed in krijgt – dat is de binding in de sector – anderzijds met een gecombineerd opleidingstraject. Denk aan een combinatie met de cultuursector, maatschappelijk werk of met de gezondheidssector.

Je hebt je altijd sterk gemaakt voor verbindingen?

‘Natuurlijk, dat is ook waar de bibliotheek op zich voor staat. Destijds heb ik bijvoorbeeld in 2011 het initiatief genomen voor The Hague World Library Capital. Het heeft me helaas aan de nodige capaciteit ontbroken om er echt werk van te maken, maar een sterk netwerk van alle soorten bibliotheken in Den Haag heeft nog steeds potentie. Wil je je als bibliotheken zichtbaar maken, dan moet je samen optrekken. Dat is ook een gegeven voor FOBID, EBLIDA en voor IFLA. Belangen kun je niet in je eentje behartigen. De collectieve solidariteit om voor dat soort dingen op te komen, mag hier en daar nog wel een tandje erbij krijgen.’

En het meest verbindende element in het bibliotheekwerk volgens jou?

‘De rechten van de mens! Vrijheid van meningsuiting, toegang tot informatie – dat is voor mij de kern. Daarin besloten ligt het respect voor de mens en de zorg voor menselijke waarden. Voor mij is dat de verbinding tussen rechten, bibliotheken en taal. Taal staat bij mij voor internationaal werk. Mijn proefschrift Tell me! The right of the child to information uit 1996 gaat hier in feite ook over. Het verbindt die elementen.’

De mensenrechten spelen een belangrijke rol?

‘In 1996 waren Leo Voogt en ik de twee overgebleven kandidaten voor de functie van secretaris-generaal van IFLA. Tijdens mijn sollicitatiegesprek begon ik over het belang van bibliotheekwerk in relatie tot de mensenrechten. Maar dat was toen nog veel te vroeg! Het bijzondere is dat IFLA dit nu alsnog als uitgangspunt heeft genomen. Zij benadrukt de noodzaak voor bibliotheken om zich met de Verenigde Naties te verbinden. De Verenigde Naties hebben namelijk gezegd: we moeten samen met elkaar een aantal concrete doelen neerzetten om een duurzame samenleving, een duurzame planeet te bereiken. Met de millenniumdoelstellingen, gericht op het uitbannen van wereldwijde armoede, zijn we een stukje opgeschoten maar het moet nog veel serieuzer aangepakt worden. Het gaat niet meer alleen om de ontwikkelingslanden, het gaat om alle landen.’

Hoe gaat dat in zijn werk?

‘In september 2015 heeft de VN een nieuwe mondiale duurzame ontwikkelingsagenda voor 2030 vastgesteld. Deze agenda bevat zeventien Sustainable Development Goals (SDG’s) die gelden voor alle landen. Een van de doelen is toegang tot onderwijs, toegang tot bronnen en digitale vaardigheden. Dat deze doelen in die agenda staan is te danken aan een lobby van IFLA. Als bibliotheken kunnen we hier dus een steentje aan bijdragen en onze maatschappelijke waarde laten zien.’

De Nederlandse bibliotheeksector is nu aan zet?

‘Er ligt al een nationaal plan. De zorg is nu dat de bibliotheken daar ook in opgenomen worden. Ik heb er zelf nog de eerste aanzetten voor kunnen geven. Er ligt dus een mooi kader, gericht op alle bibliotheken (en hun partners). Want hoewel er vooral vanuit de openbare bibliotheken naar de doelen wordt gekeken, staat er ook iets in over erfgoed, wetenschappers en open access.’

Tot slot: welke betekenis heeft ‘de bibliotheek’ voor jou?

‘Voor mij is de bibliotheek niet alleen een metafoor voor het leven, het ís het leven. De bibliotheek is een soort spiegel: je vindt er maatschappelijke tegenstellingen, denk-tegenstellingen, theorieën die tegenover elkaar staan – maar in de bibliotheek staan ze allemaal naast elkaar in de boekenkasten.’

Dat klinkt heel filosofisch.

‘Dat is het ook. Misschien dat ik de bibliotheek nu niet meer als metafoor, als spiegel nodig heb. Maar al die tijd heb ik in de bibliotheekwereld mogen oefenen met al die elementen. Daarom zou ik aan mensen die in een bibliotheek willen gaan werken niet vragen: houd je van boeken. Nee: houd je van mensen, en heb je wat met boeken en andere media? En heb je wat met verhalen, want waar gaan die verhalen uiteindelijk over? Precies, over het menszijn. Dat menszijn is een vak, dat moet je leren. Dat komt eerst, dat van bibliothecaris volgt pas daarna.’

Wat ga je de komende tijd doen?

‘Als ik weer een beetje energie heb, zal ik me zeker nog veel bezighouden met kunst en cultuur. Maar voor mij draait het in deze periode van mijn leven niet meer om naar buiten kijken, maar naar binnen. Ik heb daar een metafoor voor bedacht: de silent library, een kunstproject dat ik in 1998 heb gedaan bij het IFLA-congres. Als het allemaal wat moeilijk wordt, keer je terug tot universele bronnen en je eigen levenslessen.’

Ronald de Nijs is eindredacteur van IP.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 1 / 2017. Het gehele nummer kun je hier lezen