Juridische kwesties: werkgeversauteursrecht op onderwijsmateriaal

Dafne Jansen (UB Utrecht) vraagt: In 2025 wil het ministerie van OCW dat al het onderwijsmateriaal in het hoger onderwijs open en online beschikbaar wordt gesteld. De bibliotheek is druk bezig met het onderzoeken van de eisen en wensen aan de infrastructuur om dat mogelijk te maken. Maar, zo vragen veel docenten zich af, hoe zit het met het eigendom van dat materiaal? Is dat wat je onder werktijd produceert automatisch van je werkgever? Ik vermoed dat een en ander contractueel wordt vastgelegd, maar meen dat er dan een focus op onderzoek wordt gelegd en niet op onderwijs.

Door: Raymond Snijders 

Raymond Snijders antwoordt: Het is in het hoger onderwijs een veelvoorkomend misverstand dat er in het auteursrecht verschil bestaat tussen het maken van een werk onder werktijd of in eigen tijd. De Auteurswet doet er namelijk geen uitspraak over. Artikel 7 Aw stelt wel dat, als een persoon in dienst is van een werkgever, deze werkgever de auteursrechthebbende is:

Indien de arbeid, in dienst van een ander verricht, bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, dan wordt, tenzij tusschen partijen anders is overeengekomen, als de maker van die werken aangemerkt degene, in wiens dienst de werken zijn vervaardigd.

Dit zogenaamde werkgeversauteursrecht vormt daarmee de basis van de discussies over auteursrecht voor iedereen die werkzaam is in een hoger onderwijsinstelling. Het wetsartikel geeft namelijk nog ruimte in de interpretatie om te claimen dat als je iets in je vrije tijd gemaakt hebt, dit artikel niet van toepassing is. Of als je beweert dat het maken van een werk helemaal geen onderdeel is van jouw takenpakket.

Maar zowel de CAO Nederlandse Universiteiten als de CAO hbo zorgen voor uitsluitsel. Beide CAO’s bevatten artikelen (respectievelijk artikel 1.22 en artikel E-7) die duidelijk maken dat het auteursrecht op werken in de zin van de Auteurswet toekomt aan de werkgever indien het vervaardigen door de werknemer in de uitoefening van zijn functie is. Of wordt verricht ten behoeve van de werkgever. Het maakt hierbij dan niet meer uit of je dat onder werktijd of in je eigen tijd gemaakt hebt, alleen maar of het in het verlengde ligt van je werkzaamheden.Kijkend naar de Auteurswet en de CAO’s is het dus duidelijk dat als een docent (of onderzoeker) een werk maakt in zijn hoedanigheid als docent of onderzoeker, het auteursrecht toekomt aan de onderwijsinstelling. Dat geldt voor onderzoekspublicaties en dat geldt dus ook voor onderwijsmateriaal.

De praktijk is – natuurlijk – weerbarstiger. Bij onderzoekspublicaties worden er (contractuele) afspraken gemaakt met uitgevers over het auteursrecht maar voor onderwijsmateriaal worden dit soort afspraken niet gemaakt met de eigen instelling. Onderwijsmateriaal is ook nog eens extra lastig omdat docenten zelden al hun materiaal zelf fabriceren maar bijna altijd gebruik maken van artikelen, afbeeldingen en teksten van anderen. Dat is dankzij de onderwijsexceptie in de Auteurswet netjes geregeld voor het eigen onderwijs – overname van korte stukken mag zonder toestemming van de rechthebbende – maar zodra dat samengestelde onderwijsmateriaal open en online beschikbaar gesteld moet worden geldt die uitzondering niet meer. En moet voor alle overnames in het onderwijsmateriaal dat niet door de eigen medewerkers geschreven is alsnog toestemming geregeld worden.

Voordat al het onderwijsmateriaal in het hoger onderwijs open en online beschikbaar gesteld kan worden zullen er dus, behalve ten aanzien van de infrastructuur, ook nog de nodige auteursrechtelijke hindernissen geslecht moeten worden.

Raymond Snijders is senior informatiebemiddelaar bij Hogeschool Windesheim.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 6 / 2016. Het gehele nummer kun je hier lezen.