Interview met Vice President of Sales Fred Wiltenburg: ‘EBSCO wordt een technologiebedrijf’

De wereld van informatie verandert, en daarmee ook de rol van tijdschriftenagenten. Vice President of Sales Fred Wiltenburg ziet EBSCO Information Services doorgroeien van een abonnementenservice naar een technologiebedrijf. Een interview over hoe een tijdschriftenagent zichzelf opnieuw uitvindt.

Door: Ronald de Nijs en Alice de Jong

Nee, nee, nee. Driemaal gebruikt Fred Wiltenburg tijdens het interview het ontkennende woord. Zachtjes. Om zijn antwoord kracht bij te zetten. Hij zag de baanwisseling van Swets, waar hij in de periode 1999-2008 werkte, naar EBSCO in 2009 niet als een overstap naar de concurrent. ‘Ik heb dat nooit zo gevoeld. Bovendien zat er één jaar tussen.’

Dan gaan zijn ogen glimmen. In dat ‘tussenjaar’ heeft hij zijn droom verwezenlijkt: hij heeft een Jaguar gekocht, om die in alle rust te gaan restaureren

Twee jaar eerder, in 2007, had Wiltenburg, als lid van de excecutive board van Swets, gezien hoe de Nederlandse investeerder Gilde zijn werkgever overnam. ‘Gilde wilde vervolgens dat alle executive board members zelf ook zouden investeren in het bedrijf. Ook al groeiden de bomen in die tijd nog tot in de hemel en had Swets een omzet van meer dan een miljard euro, daar wilde ik niet aan. Uiteindelijk ben in 2008 opgestapt.’

Wiltenburg had behoefte aan een sabbatical na een aantal tropenjaren bij Swets, waar hij verantwoordelijk was voor Noord-Europa, Midden-Oosten, Afrika, Latijns-Amerika. ‘Ik had de verantwoordelijkheid voor ongeveer een derde van het gebied waar het bedrijf actief was.’ Hoewel hij na die sabbatical het plan had opgevat om naar een heel andere branche over te stappen – ‘Er lag al een principeakkoord met een nieuwe werkgever’ – belandde hij uiteindelijk bij EBSCO als general manager.

Ander bedrijf

Wat had hem over de streep getrokken? ‘Tijdens mijn gesprek met een headhunter kwam ik er al snel achter dat EBSCO een heel ander bedrijf is dan Swets ooit was geweest. Swets was toentertijd 95 procent abonnementenbeheer. EBSCO heeft heel veel geïnvesteerd in databases; qua activiteiten zijn de databases net zo of misschien nog wel belangrijker dan de abonnementenservices als je het afmeet tegen de activiteiten van Swets.’

Wiltenburg wil maar zeggen: zijn nieuwe werkgever was met verschillende productlijnen veel diverser. ‘In dat opzicht zijn beide bedrijven totaal onvergelijkbaar.’ Dat gold ook voor de Research and Development-afdeling. ‘Bij Swets waren er zo’n 20 mensen bezig met R&D, bij EBSCO telt de afdeling in de VS meer dan 400 mensen. Het is een totaal ander bedrijf; anders was ik er ook nooit zo enthousiast over geworden.’

EBSCO is een Amerikaans familiebedrijf met een middellange bedrijfsstrategie, benadrukt Wiltenburg. ‘Er worden diepte-investeringen gedaan die pas over drie of vier jaar iets gaan opleveren. Wereldwijd werken er zo’n 6500 mensen bij EBSCO, binnen ons Nederlandse kantoor bijna 50.’

Afnemende abonnementen

‘Wat Swets uiteindelijk de das om heeft gedaan is dat investeerder Gilde het bedrijf wilde opschonen, er een mooi pakketje van wilde maken om het een paar jaar later te kunnen verkopen,’ zegt Wiltenburg. ‘Een werkwijze die je in heel veel branches ziet terugkomen. Maar dit concept werkte niet bij Swets, omdat het aantal abonnementen afnam. En dan beland je in een vicieuze cirkel: reorganiseren, kosten naar beneden drukken, reorganiseren, enzovoort. Daar kom je op een bepaald moment niet meer uit, zeker als je niet investeert in nieuwe productlijnen.’

Er speelt nog iets: in steeds meer sectoren moeten tussenpersonen – de middle men – het veld ruimen. Wiltenburg zag dit tien à vijftien jaar geleden al gebeuren in de uitgeverswereld: ‘Grote uitgevers als Elsevier, Springer, Taylor & Francis doen nu rechtstreeks zaken met bibliotheken. De subscription management wereld kon zich alleen nog richten op de long tail van kleinere uitgeverijen. Daar kun je als tijdschriftenagent niet van leven.’

Overigens constateert Wiltenburg tot zijn verrassing dat de afhandeling van papieren tijdschriften in zijn branche niet is afgenomen. ‘Integendeel, de trend is juist omgekeerd. Omdat de aantallen papieren abonnementen afnemen, besteden bibliotheken het werk dat ze gewoonlijk zelf deden – zoals veiligheidsstrips of laserstickers aan de bladen bevestigen – nu geheel uit aan ons.’

Technologie

Zou EBSCO alleen van de abonnementen moeten bestaan, dan zou het bedrijf met eenzelfde problematiek te maken hebben gehad als Swets, zegt Wiltenburg. ‘Abonnementen blijven we altijd doen, maar uiteindelijk krimpt die markt. Daarentegen nemen de inkomsten uit onze andere productlijnen toe. We zijn aan het doorgroeien van een abonnementen-/administratieve service naar een technologiebedrijf. Het doorzoekbaar maken van informatie is technologie, het is software, dus we maken software. Een discoveryservice is een softwareproduct met alles wat daar aan support omheen hangt. Een almetricssysteem [voor het meten van het aantal downloads van een wetenschappelijk artikel, het aantal mentions in tweets enzovoort, red.] is een softwareproduct. Het verzamelen van informatie, goed rangschikken en beschikbaar stellen – dat is waar we naartoe aan het groeien zijn, en dat gaat stap voor stap.’

De strategie van EBSCO met nieuwe producten is simpelweg: from scratch zelf beginnen of een startup of een bedrijf kopen dat al marktaandeel heeft.

‘Plum Analytics, een altmetricssysteem, is een goed voorbeeld van het laatste. Deze startup met twee werknemers hebben we in 2014 overgenomen. Vervolgens hebben we er zelf ontwikkelaars en een grote verkoopafdeling op gezet.’

Open access

‘Ik mag het misschien niet hardop zeggen maar op zich is de impactfactor [het gemiddeld aantal citaties van artikelen die de afgelopen twee jaar in een bepaald tijdschrift gepubliceerd zijn, red.] in de wetenschappelijke wereld een redelijk pervers systeem. Het houdt zichzelf in stand,’ aldus Wiltenburg. ‘Het heeft waarde, maar met de komst van open access publiceren is de kans groter dat je artikel gepubliceerd wordt in een tijdschrift dat geen hoge impactfactor heeft, waardoor het vervolgens minder geciteerd wordt. Maar dat laatste wil niet zeggen dat het artikel slechter is. Er moeten dus nieuwe systemen worden bedacht om dat te meten. Móeten, want anders blijven deze artikelen het ondergeschoven kindje in de wetenschappelijke wereld.’

Zelf indexeert EBSCO al vanaf het begin open access bronnen. ‘We proberen de artikelen zo goed mogelijk beschikbaar te maken in onze databases en zoekmachines. We zijn niet de enige partij die dit doen, natuurlijk. Maar de vraag is steeds: wordt het open access materiaal ook gevonden? Je hebt meerdere wegen nodig om ernaartoe te kunnen gaan.’

En stel dat straks alle wetenschappelijke artikelen open access zijn? ‘Ja, wat is dan nog de rol van EBSCO? Waar gaan we dan ons geld mee verdienen?,’ zegt Wiltenbrug. ‘Dat is een vraagstuk waar we nu mee zitten. Nu gaat deze ontwikkeling niet van de ene dag op de andere. We hebben er als bedrijf nog geen eenduidig antwoord op, maar dat open access impact op onze branche gaat hebben staat vast.’ Conceptueel denken Als intermediair moet je een toegevoegde waarde kunnen leveren, zegt Wiltenburg. ‘Neem bijvoorbeeld smart linking. Als een gebruiker in een van onze databases iets vindt, dan zorgen we ervoor dat de link wordt meegegeven van het abonnement dat de gebruiker op het artikel heeft, zodat hij direct bij de fulltext komt. Dat kan een uitgever niet zelf doen, en dat kan een klant ook niet zelf doen. Als intermediair moet je dus veel meer in dit soort conceptuele zaken gaan denken.’

Nog een voorbeeld: op EBSCOhost, een platform waarop de databases draaien, is als een soort spin-off een discovery service gezet die via subject headings oftewel trefwoorden zoekt in plaats van op titel of aantal keren fulltext. ‘Als een artikel bijvoorbeeld heet “Vijf kopjes koffie en een bakje mie”, over de economie van China, dan vind je die dus niet zonder subject headings,’ aldus Wiltenburg. ‘Wij voegen deze metadata zelf toe. Een deel doen we semi-geautomatiseerd via subject headings van de uitgevers, die we harmoniseren via standaarden die al ontwikkeld zijn. Het andere grote gedeelte doen we handmatig. Die metadatastroom is voor ons heel waardevol omdat het zowel in de zoekmachine zit als in databases, waardoor we weer beter kunnen linken. Hierin ligt onze toegevoegde waarde als bedrijf.’

Koudwatervrees

EBSCO is actief met het patron-driven acquisition (PDA)-model, een manier van collectioneren waarbij de klant beslist wat aangeschaft wordt. ‘Je proeft nog wel heel veel koudwatervrees in de Nederlandse markt. Een aantal bibliotheken volgt dit model. De vrees is dat als een bibliotheek een PDA-model installeert, na een maand het collectioneringsbudget op is. In de praktijk kan het inderdaad gebeuren. Toch is de realiteit dat de uitgaven ongeveer gelijk zijn met het budget dat beschikbaar wordt gesteld.’

Technologisch gezien lopen de Verenigde Staten zo’n twee à tweeëneenhalf jaar voor op Europa, zegt Wiltenburg. ‘Toen we met onze discoveryservice van start gingen, liep dat in de VS vele malen harder dan in Europa of de rest van de wereld. Maar Nederland staat hoog, hoor. We lopen behoorlijk voorop en hebben, mede doordat internet in ons land gemeengoed is geworden, heel veeleisende eindgebruikers.’

In de VS richt de discussie zich op dit moment veel meer dan in Europa op de ontsluiting van informatie, signaleert Wiltenburg. ‘En dat gaat verder dan een catalogus- en een discoveryservice. Met een schuin oog wordt gekeken naar zaken in de wereld die niet geïndexeerd zijn. Zo’n 15 tot 18 procent van het internet is geïndexeerd – dat betekent dat meer dan 80 procent niet te bereiken is voor ons als informatieprofessionals en eindgebruikers, tenzij je daar een speciale browser voor hebt. Natuurlijk zijn er onderdelen van het web waar we niet willen komen, laat dat vooropstaan, maar er zijn ook sites zoals science.gov of Data-Planet die niet geïndexeerd zijn maar wel veel wetenschappelijke informatie bevatten. Je ziet nu de behoefte ontstaan om ook die bronnen te ontsluiten. Maar je moet ermee oppassen want hoe ga je er vervolgens voor zorgen dat de dingen die iemand zoekt naar boven komen? Hoe meer data je hebt om doorheen te gaan, hoe meer ruis er kan ontstaan.’

‘Werk wordt complexer’

Informatiecentra en bibliotheken zullen zich steeds meer moeten verdiepen in inkoop, denkt Wiltenburg. ‘Ze houden zich bezig met allerlei prijs- en businessmodellen en zorgen ervoor dat de content voor de eindgebruiker beschikbaar is.’ Sowieso is het werk volgens Wiltenburg steeds complexer geworden. ‘Je moet weten bij welke uitgever je de benodigde informatie gaat halen, en hoe: in abonnementsvorm of in pay-per-view? En wil je het beschikbaar hebben en in de kast zetten of wil je er alleen digitaal toegang toe hebben? Aan die verschillende vormen hangen weer allerlei prijsmodellen.’

‘Door die toegenomen keuzemogelijkheden heb je altijd iemand nodig – lees: de bibliotheek of ons – die ervoor zorgt dat die zaken als een soort puzzel in elkaar passen. Ik denk dat die toegevoegde waarde van een bibliotheek door instituten en bedrijven steeds beter wordt ingeschat.’

In de werkzaamheden kunnen die voor de catalogus misschien straks wel geschrapt worden, vermoedt Wiltenburg. ‘De catalogus is over een aantal jaren mogelijk niet meer nodig. In plaats daarvan komt er bijvoorbeeld een allesomvattende index. Je ziet nu al heel veel ontwikkelingen op dit gebied, zoals WorldCat, waar steeds meer mee wordt samengewerkt’.

Open source

‘De laatste tijd houdt EBSCO zich heel veel bezig met open source producten. Zo hebben we bijvoorbeeld onze linking-technologie die we in onze discovery zoekmachine gebruiken beschikbaar gesteld voor het open source bibliotheeksysteem Koha. We zetten hier ontwikkelaars op, terwijl het nog geen winst oplevert. Maar we geloven dat alles open moet zijn, dat alle systemen met elkaar moeten kunnen praten. Dat is in het belang van bibliotheken en uiteindelijk ook van de eindgebruiker.’ ‘Ik denk dat we vijf jaar geleden niet zo snel samenwerking hadden gezocht met leveranciers van ILS (integrated library systems) anders dan dat we data uit zouden wisselen. Nu praten we over het koppelen van software. Je ziet dat marktpartijen opeens iets samen gaan doen. Ondenkbaar is een groot woord, maar een paar jaar geleden lag die samenwerking niet erg voor de hand. In die zin is er heel erg veel veranderd.’

Ronald de Nijs is eindredacteur van IP.

Alice de Jong is vakreferent Sinologie bij de East Asian Library, Universiteit Leiden, en redacteur van IP.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 7 / 2015. Het gehele nummer kun je hier lezen.