‘Ignoti et quasi occulti’1: Piratenbibliotheken en hun rol in de wereldwijde kennis economie

Piratenbibliotheken oftewel schaduwbibliotheken opereren op basis van vrijwillige arbeid en een paar duizend dollar aan donaties per jaar. Toch zijn hun gebruikers in staat gebleken om iets te creëren dat niemand anders, zelfs niet de invloedrijkste bedrijven en de machtigste regeringen, tot dusver heeft weten te realiseren. Wat kunnen traditionele bibliotheken leren van hun tegenhangers uit de piraterij?

Door: Balázs Bodó

In 2012 waarschuwde de Facultaire Adviesraad van de Universiteit van Harvard, onder voorzitterschap van Robert Darnton, de universiteitsbibliothecaris en een vermaard onderzoeker van het uitgeversbedrijf en de piraterij, dat het ‘wetenschappelijke communicatielandschap financieel onhoudbaar [is] en academisch restrictief’ (Faculty Advisory Council, 2012).

Het betreffende memo is een dramatische bekentenis dat zelfs een van de rijkste privé-universiteiten ter wereld zich de kosten van elektronische abonnementen op wetenschappelijke tijdschriften niet kan veroorloven: ‘belangrijke tijdschriftabonnementen, met name op elektronische tijdschriften die worden gepubliceerd door wat van oudsher de topleveranciers zijn, zijn niet langer op te brengen: het voortzetten van deze abonnementen onder de huidige voorwaarden is financieel onhoudbaar. Voortzetting zou de toch al aangetaste collectievorming op vele andere gebieden ernstig uithollen.’

Om de essentiële toegang tot de ‘schouders van reuzen’2 te behouden, sporen de auteurs van het memo leden van de faculteit aan om in open access-tijdschriften te publiceren, gebruik te maken van de repository van artikelen van de eigen organisatie en in het algemeen tegengas te geven tegen de tijdschriftenuitgevers via alle beschikbare institutionele fora.

Guerrilla Open Access Manifesto

Rond dezelfde tijd dat het memo besproken en geschreven werd, was de federale rechtszaak tegen Aaron Swartz in volle gang. Swartz, een zeer actieve hacker en digitale activist, hoorde 35 jaar gevangenisstraf en een boete van maximaal een miljoen dollar tegen zich eisen omdat hij zonder toestemming vier miljoen auteursrechtelijk beschermde tijdschriftartikelen had gedownload uit de JSTOR-database.

Het is niet bekend wat Swartz’ plannen waren met de gedownloade tijdschrift artikelen, maar daarvoor bestaat wel een aanwijzing. Een paar jaar eerder schreef Swartz het Guerrilla Open Access Manifesto, waarin hij dezelfde problemen aansneed als het Harvard Memo maar een radicaal andere oplossing voorstelde.

‘Academici dwingen om te betalen om het werk van hun collega’s te mogen lezen? Volledige bibliotheken scannen maar alleen die lui van Google toestaan om ze te lezen? Wetenschappelijke artikelen ter beschikking stellen aan diegenen die verbonden zijn aan elite-universiteiten in de Eerste Wereld, maar niet aan kinderen op het zuidelijk halfrond? Dat is schandalig en onacceptabel. […] Rechtvaardigheid bestaat niet uit het volgen van onrechtvaardige wetten. De tijd is gekomen om in het licht te treden en om, in de illustere traditie van burgerlijke ongehoorzaamheid, te verklaren dat wij tegen deze private diefstal van publieke cultuur zijn. We moeten ons informatiebronnen toe-eigenen, waar die ook zijn opgeslagen, ze kopiëren en delen met de wereld. We moeten dingen waarop geen copyright meer rust pakken en toevoegen aan dit archief. We moeten geheime databases kopen en ze op het web zetten. We moeten wetenschappelijke tijdschriften downloaden en ze uploaden naar netwerken voor bestandsuitwisseling. We moeten strijden voor Guerrilla Open Access.’ (Swartz, 2008)

Radicale verschillen

De illegale ‘bevrijding’ van wetenschappelijke kennis achter de betaalmuren vandaan en het aanmoedigen van publiceren in open access-tijdschriften: het zijn twee radicaal verschillende voorstellen om hetzelfde toegankelijkheidsprobleem op te lossen.

De legale open access-beweging (Suber, 2013) hoopt een vreedzame revolutie in de wetenschappelijke uitgeverij teweeg te brengen door een geleidelijke transformatie van de sociale normen in het hart van de wetenschappelijke uitgeverij. Tot dusver zijn hun resultaten niet zonder betekenis maar wel beperkt: in het ene vakgebied zijn academici meer bereid om hun werk via open access toegankelijk te maken dan in het andere (Björk, Laakso, Welling, & Paetau, 2014) en tot dusver is de invloed op de uitgeverswereld en de toegang tot het reeds gepubliceerde wetenschappelijke corpus dat nog niet rechtenvrij is, zeer beperkt.

De Open Access Guerrillas, daarentegen, zijn erin geslaagd om elektronische bibliotheken te bouwen die onbeperkt en gratis toegang geven tot miljoenen wetenschappelijke ebooks voor iedereen die ze nodig heeft. Het enige probleem is dat deze bibliotheken illegaal zijn en bij voorkeur in de schaduw blijven.

De computer is de ideale technologie om teksten te creëren en op te slaan en het internet is het ideale medium om die teksten uit te wisselen. Met veel moeite door liefhebbers ingetypte boeken behoorden tot de eerste teksten die op het netwerk verschenen: Project Gutenberg, een netwerk van vrijwilligers die klassieke teksten uit het publieke domein digitaliseerden, is al in 1971 gestart (Lebert, 2008), decennia voordat de thuiscomputer en het internet beschikbaar kwamen.

De beperkende werking van het auteursrecht, die digitalisering in theorie tot het exclusieve recht van de rechthebbende maakt,3 voorkwam niet dat lezers met behulp van toetsenbord en scanner papieren boeken in ebooks omzetten. De vrees voor handhaving van de auteursrechtwetgeving beperkte de toegankelijkheid van dergelijke in guerrillastijl gedigitaliseerde werken tot met wachtwoorden afgeschermde ftp-servers en ad-hoc-bibliotheken die zich verschuilden in de schaduwen van de darknets (Biddle, England, Peinado, & Willman, 2001), ver van de waakzame blik van rechthebbenden, zoekmachines en het algemene publiek. Fragmentarische, incomplete ad-hoc-collecties met veel verdubbeling, weggestopt in obscure krochten, onderhouden door kleine, toegewijde groepen vrijwilligers: zo zag de post-Napsterschaduwbibliotheek-scene er min of meer uit toen de gemeenschappen die boeken digitaliseerden en verzamelden het lot van de muziekpiraten ter harte namen en hun best deden om niet te veel op te vallen.

Ontstaan van Aleph

Ongeveer in dezelfde periode dat Swartz zijn Guerrilla Open Access Manifesto schreef, begon er verandering in deze situatie te komen. In 2007-2008 begon een kleine groep op een Russisch bestandsuitwisselingsforum elektronische, vrij rondzwervende tekstarchieven van derden samen te brengen in één collectie. Eerst integreerden ze alle schaduwbibliotheken geproduceerd door Russische academische instellingen, daarna richtten ze hun aandacht op collecties in andere talen. Hun doel was om de Aleph4 (zie gen.lib.rus.ec) te creëren, de ‘bron’-bibliotheek, die de meest relevante wetenschappelijke publicaties verzamelt en toegankelijk maakt zonder enige financiële, juridische of technologische beperkingen. In een paar jaar groeide Aleph uit tot de grootste wetenschappelijke elektronische bibliotheek ter wereld met meer dan een miljoen wetenschappelijke boeken en enkele miljoenen tijdschriftartikelen. Om de invloed hiervan te begrijpen, bestudeerde ik de rol van deze online piratenbibliotheek in de context van onderzoek, onderwijs en de wetenschappelijke uitgeverij (Bodó, forthcoming_a, forthcoming_b).

De bibliotheek is grotendeels gebouwd door de gebruikers zelf. De collectie bestaat uit honderdduizenden boeken die gedigitaliseerd zijn door lezers: wetenschappers die bereid waren om een substantiële inspanning te leveren om werken te delen die anders niet elektronisch toegankelijk zouden zijn. Omdat de collectie de achtergrond, de interesses en het oordeel van de gebruikers reflecteert, is Aleph niet universeel en niet compleet. Verreweg het grootste gedeelte van de boeken in de collectie (75 procent) is gepubliceerd na het jaar 2000. Werken in het Engels (64 procent van de catalogus), uit de sociale wetenschappen (15 procent) en technologie (14,5 procent) zijn zwaar oververtegenwoordigd ten koste van andere talen en vakgebieden, zoals Frans en Duits, juridische wetenschappen en filosofie. De groei hangt af van de beschikbaarheid van vrij rondzwervende collecties en de toewijding van de gebruikers.

Bibliotheek en haar schaduw

Zowel openbare als onderzoeksbibliotheken vervullen een centrale rol in de op gedrukte werken gebaseerde kenniseconomie. Ze ontstonden en worden in stand gehouden door de behoefte aan onbeperkte toegang tot alle kennis die een bepaalde gemeenschap nodig heeft om te bloeien en voort te bestaan. Omdat andere alternatieven voor dergelijke toegang (zoals de vrije markt) structureel ongeschikt waren om deze rol te vervullen, raakten bibliotheken onlosmakelijk vervlochten met de gemeenschappen die ze gebruiken en in stand houden (Battles, 2004).

Het vermogen van bibliotheken om deze rol te vervullen is echter ernstig beperkt in het digitale tijdperk (Bodó, 2015). Hun status als de enige, best toegankelijke bron van gezaghebbende informatie; hun privilege als vaak enige bezitters van een exemplaar van een werk; hun vermogen om lezers op hun wenken te bedienen, zijn stuk voor stuk aangetast. Het internet biedt meer dan één betrouwbare instantie. Digitale informatie is van nature niet schaars. En de huidige auteursrechtwetgeving die de privileges van bibliotheken met betrekking tot ebooks reguleert, biedt veel minder mogelijkheden dan de rechten die bibliotheken genoten in het tijdperk van het gedrukte werk.

Het zijn de uitgevers die tegenwoordig de voorwaarden dicteren voor het uitlenen van elektronische publicaties door bibliotheken en vaak blijkt dat deze voorwaarden het bibliotheken onmogelijk maken om hun missie, het dienen van het publieke belang, te vervullen. Het rapport van de antwoorden op de publieke consultatie over de herziening van het Europese auteursrechtregime (2013) staat vol met klachten van bibliotheken dat ze geen digitale licenties kunnen afsluiten voor het uitlenen van ebooks of alleen tegen torenhoge transactiekosten; ze vinden dat hun onderhandelingspositie ten opzichte van de rechthebbenden onevenwichtig is; ze ervaren dat de licentievoorwaarden geen rekening houden met de bibliotheekpraktijk, en ze vrezen dat de licenties de uitgevers excessieve en ongewenste invloed op de bibliotheken verschaffen.

Toegankelijkheidsproblemen

De snelle opkomst van schaduwbibliotheken is het resultaat van dezelfde toegankelijkheidsproblemen die oorspronkelijk tot de opkomst van de bibliotheek zelf hebben geleid (Bodó, 2004). De toename van ebookpiraterij en schaduwbibliotheken markeert het falen van bibliotheken net zozeer als dat van de markt om te voorzien in betaalbare toegang tot de kennis waar vraag naar is.

Niets illustreert dit feit beter dan de statistieken met betrekking tot de inhoud en gebruikers van Aleph. Een op de zes boeken in de Aleph-collectie is niet beschikbaar in druk en twee op de drie boeken zijn niet verkrijgbaar als ebooks, wat wijst op een alarmerende ontoegankelijkheid van de markt voor gedrukte en digitale publicaties. De gemiddelde prijs voor een exemplaar van een gedrukt werk ligt ruim boven de 60 dollar per titel, wat betekent dat de belangrijkste afzetmarkt voor uitgevers de bibliotheek is en in het algemeen proberen ze zelfs niet eens om deze werken aan individuele kopers te slijten (Bodó, forthcoming_a).

Bibliotheken hebben nog wel mogelijkheden om problemen rond de prijs en toegankelijkheid van gedrukte werken aan te pakken, maar ze staan vrijwel machteloos wanneer het gaat om het verlenen van toegang tot elektronische publicaties. Dit drijft veel gebruikers in ontwikkelde landen met een uitstekend ontwikkelde boekenmarkt en goed voorziene bibliotheken ertoe om schaduwbibliotheken te bezoeken.

Bijna een derde van de downloads komt vanuit landen met een hoog inkomensniveau. Hier worden de lezers aangetrokken door de gratis, gemakkelijke en rechtstreekse toegang tot meer dan een miljoen zeer relevante ebooks.

Meer dan twee derde van de downloads komt uit ontwikkelingslanden. Veel landen in Zuid-, Centraal- en Oost-Europa met een relatief laag bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking, maar met sterke banden met de Europese markten, waaronder de arbeidsmarkt en de markt voor technologie (zoals Litouwen, Estland, Letland, Slovenië, Kroatië, Hongarije, Bulgarije, Griekenland en Macedonië), hebben het hoogste aantal gebruikers van deze bibliotheken per hoofd van de bevolking. Voor hen vormen schaduwbibliotheken een essentiële infrastructuur om het hoger onderwijs en onderzoek te moderniseren en zich te handhaven en te kunnen concurreren in de wereldwijde kenniseconomie.

Hoewel Aleph een zeer specialistische collectie is, die een zeer specifieke groep gebruikers bedient, zijn de logica en beperkingen die de ontwikkeling ervan stuurt universeel. Het bestaan van (culturele) zwarte markten wijst op het falen van de legale markten om in de bestaande vraag te voorzien en de kenmerken van de illegale handel kunnen ons helpen om de problemen in het juridische domein beter te begrijpen. In die zin illustreert Aleph de algemene problemen met de wereldwijde ongelijkheid in toegang tot kennis evenzeer als het de tekortkomingen van bibliotheken aantoont, zowel in rijke als in arme landen.

Samenwerken

Schaduwbibliotheken hebben nauwelijks andere middelen dan die van hun lezers. Een schaduwbibliotheek is daarmee een collectieve inspanning van vrijwilligers. Schaduwbibliotheken opereren op basis van vrijwillige arbeid en een paar duizend dollar aan donaties per jaar, en toch zijn hun gebruikers in staat gebleken om iets te creëren dat niemand anders, zelfs niet de invloedrijkste bedrijven en de machtigste regeringen, tot dusver heeft weten te realiseren.

Door te kijken naar de schaduwbibliotheek, een bibliotheek van lezers, door lezers, voor lezers, is het mogelijk om niet alleen te bepalen hoe de gebruikers zich de ideale bibliotheek voorstellen, maar ook wat de tekortkomingen zijn van het vrijwillige, bottom-up, collectieve bibliotheekwezen. Het ideaal dat lezers van boeken voor ogen hebben, verschilt niet zo heel veel van wat muziek- of filmliefhebbers al min of meer tot hun beschikking hebben dankzij de alomtegenwoordigheid van streaming-diensten. Bibliotheken zouden ook de mogelijkheid moeten hebben om gemakkelijk en rechtstreeks toegang te bieden tot een uitgebreide collectie van relevante content. In het domein van de wetenschappelijke uitgeverij gaat dit gepaard met de ideologische eis dat die toegang ook gratis zou moeten zijn.5

Alleen al het feit dat schaduwbibliotheken bestaan, bewijst dat veel van de kernactiviteiten van bibliotheken door de gebruikers zelf uitgevoerd kunnen worden, zelfs in zeer vijandige omstandigheden. Behoud, digitalisering en catalogisering kunnen gemakkelijk gecrowdsourced worden. Conservatorschap, het beheer van de collectie, vergt echter een stabielere omgeving. Wikipedia is het bewijs dat vrijwilligers de verantwoordelijkheid kan worden toevertrouwd om onderwerpen te beheren en redelijk betrouwbare compilaties van bestaande kennis te leveren.

Maar de voorwaarden waaronder schaduwbibliotheken gedwongen zijn te opereren maken een dergelijke systematische betrokkenheid van de gemeenschap tamelijk lastig. Zolang het schaduwbibliotheekwezen gelijkgesteld wordt aan ‘diefstal’, zowel door de autoriteiten (United States Attorney’s Office District of Massachusetts, 2011) als door de rechthebbenden (Association of American Publishers, 2012), zullen vrijwilligers aarzelen om de volle verantwoordelijkheid voor de collectie te aanvaarden.

Grootste belemmering

In online gemeenschappen bestaat er een woord voor degenen die een digitale bron gebruiken zonder iets terug te doen: leechers (bloedzuigers). Hoewel digitale producten onuitputtelijk zijn, keuren de meeste online gemeenschappen het gebruik van een vrij toegankelijke bron af zonder een of andere vorm van wederkerigheid, soms niet meer dan symbolisch in de vorm van een bedankje, soms meer tastbaar zoals in de vorm van een financiële bijdrage. Het staat iedereen vrij om een boek uit een schaduwbibliotheek te downloaden, maar degenen die het echt aan het hart gaat, begrijpen dat de bibliotheek alleen kan overleven en groeien wanneer de gebruikers daadwerkelijk bijdragen aan de instandhouding door bijvoorbeeld nieuwe titels toe te voegen, metadata te corrigeren, de collectie te beheren, et cetera (Bodó, 2014). Dergelijke manieren om een bijdrage te leveren vereisen echter een systematische, langdurige, persoonlijke investering in de toekomst van iets dat in hoge mate illegaal is en daardoor ieder moment kan verdwijnen, daarbij alle betrokkenen in zijn val meesleurend. Dit dilemma vormt op dit moment de grootste belemmering voor schaduwbibliotheken voor het verwezenlijken van hun missie en hun ware potentieel. Het is ook een van de belangrijkste lessen die traditionele bibliotheken kunnen leren van hun tegenhangers uit de piraterij.

De grootste impact van schaduwbibliotheken op de korte termijn is waarschijnlijk de onmiddellijke, onbeperkte toegang tot kennis, maar hopelijk zijn we op weg naar een toekomst waarin toegang niet langer het probleem is. De relevantie van deze bibliotheken op de langere termijn is hun vermogen om te experimenteren met een collectief, door gebruikers gedreven bibliotheekwezen. Ook al worden bibliotheekcollecties steeds minder tastbaar, de schaduwbibliotheken bewijzen dat ze daarmee niet in rook hoeven op te gaan.

 

Noten

  1. De titel (te vertalen als ‘onbekend en deels verborgen’) is ontleend aan de roman Cryptonomicon van Neil Stephenson.
  2. ‘Als ik verder heb gezien dan anderen, dan komt dat doordat ik op de schouders van reuzen stond.’ – Isaac Newton, in een brief aan Robert Hooke op 5 februari 1676.
  3. Een recente uitspraak door het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C-117/13 van de Technische Universität Darmstadt vs Eugen Ulmer KG bevestigde uiteindelijk dat bibliotheken boeken mogen digitaliseren zonder toestemming van de rechthebbende. In de VS spande het Authors Guild een zaak aan tegen het recht van Google en bibliotheken om zonder toestemming te digitaliseren, maar het hof oordeelde dat dergelijke activiteiten onder ‘fair use’ vielen. De uitzonderingspositie van bibliotheken is echter niet van toepassing op inidividuen die boeken digitaliseren en die digitale kopieën vervolgens delen.
  4. De naam van de bibliotheek is veranderd op verzoek van de beheerders. De echte naam en URL van schaduwbibliotheken worden vaak mondeling doorgegeven. Er zijn verschillende openbare sites die vergelijkbare collecties aanbieden, zoals bookzz.org en bookfi.org, maar omdat deze diensten openbaar zijn, lopen ze een verhoogd risico dat ze via juridische weg uit de lucht gehaald worden.
  5. Het klaarblijkelijke succes van veel collaboratieve piratensites die een symbolische vergoeding vragen voor toegang, lijkt erop te wijzen dat veel mensen bereid zijn om te betalen voor toegang.

Bibliografie

  • Association of American Publishers. (2012). Foreign Rogue Sites That Earned $10 Million Annually from Copyrighted Content Shut Down by US Publishers and International Alliance. Washington D. C. Geraadpleegd via: www.publishers.org/press/59/
  • Battles, M. (2004). Library: An unquiet history. WW Norton & Company.
  • Biddle, P., England, P., Peinado, M., & Willman, B. (2001). The Darknet and the Future of Content Distribution. Redmond, WA: Microsoft Corporation. Geraadpleegd via: crypto.stanford.edu/DRM2002/darknet5.doc.
  • Björk, B., Laakso, M., Welling, P., & Paetau, P. (2014). Anatomy of green open access. Journal of the Association for Information Science and Technology, 65(2), 237–250.
  • Bodó, B. (2014). Set the fox to watch the geese: voluntary IP regimes in piratical file-sharing communities. In M. Fredriksson & J. Arvanitakis (Eds.), Piracy: Leakages from Modernity (pp. 241–264). Sacramento, CA: Litwin Books.
  • Bodó, B. (2015). Libraries in the Post-Scarcity Era. In H. Porsdam (Ed.), Copyrighting Creativity (pp. 75–92). Aldershot: Ashgate.
  • Bodó, B. (forthcoming_a). In the shadow of Gigapedia. In J. Karaganis (Ed.), Shadow Libraries. New York: American Assembly.
  • Bodó, B. (forthcoming_b). Online shadow libraries: a historical analysis. In J. Karaganis (Ed.), Shadow Libraries. New York: American Assembly.
  • Faculty Advisory Council. (2012). Faculty Advisory Council Memorandum on Journal Pricing. Cambridge, MA: Harvard University Library. Geraadpleegd via: isites.harvard.edu/icb/icb.do?keyword=k77982&tabgroupid=icb.tabgroup143448
  • Lebert, M. (2008). Project Gutenberg (1971-2008). Toronto, CA: NEF, University of Toronto & Project Gutenberg. Geraadpleegd via: www.gutenberg.org/cache/epub/27045/pg27045.html
  • Report on the responses to the Public Consultation on the Review of the EU Copyright Rules. (2013). European Commission, Directorate General for Internal Market and Services.
  • Suber, P. (2013). Open Access (Vol. 1). Cambridge, MA: The MIT Press.
  • Swartz, A. (2008). Guerilla Open Access Manifesto. Geraadpleegd via: archive.org/stream/GuerillaOpenAccessManifesto/Goamjuly2008_ djvu.txt
  • United States Attorney’s Office District of Massachusetts. (2011). Alleged Hacker Charged with Stealing Over Four Million Documents from MIT Network. Boston, MA: U.S. Department of Justice. Geraadpleegd via: en.wikisource.org/wiki/Alleged_Hacker_Charged_with_Stealing_Over_Four_Million_ Documents_from_MIT_Network

Balázs Bodó is econoom en sinds 2013 onderzoeker aan het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam. In Hongarije was Bodó docent aan de technische en economische universiteit van Boedapest en sterk betrokken bij ontwikkelingen rond de internetcultuur en Creative Commons. Hij adviseerde diverse openbare en particuliere instellingen op het gebied van digitale archieven en online communities. Zijn meest recente boek gaat over de rol van peer-to-peer piraterij in Hongarije.

Vertaling: Marianne Peereboom

Deze bijdrage komt uit IP nr. 6 / 2015. Het gehele nummer kun je hier lezen