Het wel en wee van digitalisering

De rode draad tijdens het nieuwjaarsevent van het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE), dat eind vorige maand online plaatsvond, was de stand van het digitaal erfgoed in Nederland. IP licht er drie topics uit: de presentatie van een kersvers stand-van-zakenrapport, de overhandiging van een position paper over AI en een interview met hoogleraar José van Dijck over de platformsamenleving.


1 RAPPORT DIGITAAL ERFGOED

Digitaal erfgoed vind je met Google en Wikipedia

Hoe zit het met de beschikbaarheid, toegankelijkheid, vindbaarheid en het gebruik van Nederlands digitaal erfgoed? Na dik drie jaar werken aan de digitalisering van erfgoed – met een nulmeting in 2019 en het Intensiveringsprogramma 2019-2021 – is het tijd voor een tussenstand. In opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deed Dialogic daarom een 1-meting, en introduceert onderzoeker Max Kemman de uitkomsten van het rapport Stand van het Nederlands Digitaal Erfgoed 2021 tijdens het NDE-event.

‘Er is veel digitaal erfgoed beschikbaar’, trapt Kemman af. ‘Meer dan 30 procent van de organisaties heeft meer dan de helft digitaal beschikbaar gemaakt. Dat geldt vooral voor grote organisaties met meer dan vijftig medewerkers. Nog maar 2 procent geeft aan dat er eigenlijk niks beschikbaar is in een digitaal formaat. Wat ook opvalt is dat bovengemiddeld veel archieven wel iets digitaal aanbieden, maar dat het zelden alles is; meer dan 70 procent heeft minder dan 25 procent van hun collectie gedigitaliseerd.’ Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat archieven ‘kilometers aan objecten’ hebben, denkt Kemman. ‘Die allemaal digitaliseren in drie jaar tijd gaat niet zomaar lukken.’

1,3 miljoen objecten digitaal

Al dat digitaal erfgoed wordt ook op websites aangeboden, vervolgt hij. ‘We hebben gevraagd aan organisaties om op basis van Google Analytics of andere data aan te geven hoeveel hun erfgoed nou bekeken wordt. Het blijkt dat met name grote organisaties heel veel erfgoedobjecten aanbieden, gemiddeld 1,3 miljoen, en dat die ook heel veel worden bekeken. In 2020 hebben organisaties met meer dan vijf medewerkers gemiddeld zo’n 165.000 bezoekers, en die bezoekers bekijken gemiddeld zo’n 1,3 miljoen pagina’s. We zien ook dat bezoekers blijven hangen: gemiddeld zijn ze 3,5 tot 5,5 minuut op de website.’

Hoe komt het algemeen publiek bij al dat digitaal erfgoed terecht? Vooral door Google te gebruiken (73 procent), blijkt uit het onderzoek. ‘Ook in gesprekken met erfgoedorganisaties is terug te horen dat een object dat heel goed vindbaar is met Google vaak buitengewoon veel bekeken wordt, terwijl een object dat misschien wel belangrijker maar niet zo goed vindbaar is, veel minder views krijgt’, vertelt Kemman. ‘Wikipedia staat op nummer 2 als kanaal voor het vinden van digitaal erfgoed (45 procent). Ook dat zien we terug aan de kant van de organisaties: een object aanbieden op Wikipedia kan leiden tot miljoenen views.’ Daarna komen de websites van nationale, lokale en provinciale instellingen als belangrijke kanalen (23, 16 en 15 procent), en dan de sociale media (14 procent).

Effecten ervaren

Gevraagd naar het effect van het gebruik van digitaal erfgoed geeft 29 procent van het publiek aan helemaal niets te ervaren, wat volgens Kemman betekent dat 71 procent dit wél doet. Belangrijke effecten zijn ontspanning en plezier, maar ook het stimuleren van interesse in cultuur en erfgoed, en het krijgen van een beter besef van de geschiedenis van Nederland. 

Eén van de doelstellingen uit het intensiveringsprogramma was om 90 procent van alle Nederlanders te bereiken met digitaal erfgoed. ‘Dit is geslaagd voor 87 procent,’ zegt Kemman, ‘maar als we kijken naar de Nederlanders die aangeven geïnteresseerd te zijn in erfgoed, is dit inderdaad 90 procent.’ Een andere doelstelling betreft een participatief gebruik van 30 procent. ‘In de enquête hebben we gevraagd: in hoeverre maak je actief gebruik van erfgoed, en daarin geeft 12 procent aan dit te doen. Onder jongvolwassenen tot 25 jaar is dit 26 procent, wat een forse toename is sinds de nulmeting in 2019 (toen 12 procent). Zij geven ook aan graag verder gestimuleerd te willen worden in hun participatief gebruik.’

Voor het onderzoek nam Dialogic een enquête af onder het algemeen publiek (1518 respondenten) en onder 604 erfgoedorganisaties, en hield het interviews met professionele gebruikers uit het onderwijs, de wetenschap, de creatieve industrie en de erfgoedsector zelf. 

Digitalisering erfgoed: zes aandachtspunten

  1. Er is al veel digitaal beschikbaar, maar er moet nog steeds heel veel worden gedigitaliseerd en daar is financiering voor nodig. 
  2. De aansluiting van kleinere erfgoedorganisaties die veelal afhankelijk zijn van vrijwilligers en niet altijd de technische expertise in huis hebben: hoe zijn die toch mee te krijgen?
  3. De coördinatie tussen met name kleinere erfgoedorganisaties en marktpartijen die software aanbieden voor het beheer van erfgoed: hoe kunnen die goed met elkaar samenwerken?
  4. Er zijn nog veel discussies en vragen over hoe om te gaan met digital born erfgoed.
  5. Professionele gebruikers hebben veel behoefte aan een kwantitatieve ontsluiting waarin zo veel mogelijk objecten worden aangeboden (als een soort dataset), terwijl het algemeen publiek juist behoefte heeft aan kwalitatieve ontsluiting met minder objecten, maar met een uitgebreide beschrijving en in context en relatie tot elkaar.
  6. Het laatste aandachtspunt is het verder definiëren van wat wordt verstaan onder participatief gebruik, en aandacht houden voor de effecten van inspanningen die niet direct leiden tot een kwantitatieve toename van gebruik, maar misschien tot een kwalitatief verschil (dat mensen anders omgaan met digitaal erfgoed in plaats van per se meer).

2 POSITION PAPER AI

‘We moeten AI-ready zijn’

Eppo van Nispen tot Sevenaer, directeur van Beeld en Geluid, introduceert in de hoedanigheid van voorzitter van de werkgroep Cultuur en Media van de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC) – inmiddels met meer dan 120 deelnemers – een position paper die met diverse auteurs is opgesteld: De Kunst van AI voor iedereen. De verbindende kracht van cultuur en media. Digitalisering en vooral artificial intelligence gebruiken als kracht voor de sector, voor cultuur en media, en uiteindelijk voor de maatschappij, zo is het idee. De overhandiging ervan aan Barbera Wolfensberger, directeur-generaal Cultuur en Media bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, doet hij niet zelf – ‘uiteraard’. ‘Daar hebben we kunstmatige intelligentie voor nodig’, en zo komt Temi, de vriendin van robot Pepper, aanglijden met een verse paper op een presenteerblaadje.

Wolfensberger geeft aan er blij mee te zijn: ‘De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft recent ook een rapport geschreven over AI, waarin de raad zegt dat het ons leven fundamenteel gaat veranderen. Het wordt zelfs vergeleken met de introductie van elektriciteit. De enorme impact hiervan op onze maatschappij was bij aanvang absoluut niet te overzien, en ik denk dat dit met AI ook zo is.’

Blijven innoveren

Het kenmerk van zo’n revolutionaire technologie is dat die overal terugkomt, vervolgt ze. ‘Geen elektriciteit zonder generatoren, leidingen en stekkers. Zo is er ook geen AI zonder computers en data, en data hebben we in onze bibliotheken, musea, archieven en alle andere collecties juist in overvloed. Wij kunnen AI inzetten om te blijven innoveren. Het biedt nieuwe kansen om de collecties te gebruiken. Neem het project SABIO (SociAl BIas Observatory), waarmee de termen die we tegenwoordig ongepast en kwetsend vinden in de collectiebeschrijvingen van erfgoedinstellingen automatisch worden opgespoord. Het aanpassen van de beschrijving helpt enorm bij het inclusiever maken van collecties. Ik denk dat AI zelf ook weer wijzer kan worden van cultuur en media. Door collecties en archieven met elkaar te verbinden ontstaat een fantastisch onderzoeksgebied.’

Kennisopbouw en samenwerking

Er gebeurt natuurlijk al heel veel. ‘In cultuur en media wordt AI nu al ingezet voor allerlei toepassingen: van gezichtsherkenning tot vertaalapps, en van aanbevelingssoftware voor de volgende film of het volgende boek tot het doorgronden van de VOC-collecties van het Nationaal Archief. En dit is nog maar het begin, want de komende jaren zal het in steeds meer domeinen van de samenleving doordringen. We hebben elkaar nodig om na te denken over deze ontwikkelingen, en met de verbeeldingskracht van de culturele en creatieve sector zijn we in staat om nieuwe scenario’s uit te werken. We moeten AI-ready zijn. Kennisopbouw en samenwerking zijn de eerste stappen, dat lees je ook mooi terug in deze position paper.’


3 INTERVIEW JOSÉ VAN DIJCK

Dromen van een platform met maatschappelijke waarden

José van Dijck, hoogleraar Media en Digitale Samenleving aan de Universiteit Utrecht, doet al jaren onderzoek naar ‘media en de digitale samenleving’, en ontving daar vorig jaar de NWO-Spinozapremie (van 2,5 miljoen euro) voor. ‘De belangrijkste prijs voor Nederlandse wetenschappers, eigenlijk de Nederlandse Nobelprijs’, zegt Martijn Kleppe (sinds 1 januari directielid Onderzoek bij de KB), die Van Dijck voor de gelegenheid mag interviewen. ‘Dit wordt geen objectief gesprek, want ik ben fan van jou en van je werk. Met name je boek De platformsamenleving, strijd om publieke waarden in een online wereld heeft indruk op mij gemaakt.’

Van Dijck lacht en vertelt er vervolgens kort iets over: ‘Er bestaat een infrastructuur van platforms, gedomineerd door grote Amerikaanse bedrijven als Google, Apple, Facebook, Amazon en Microsoft: wat voor invloed heeft die op onze gedigitaliseerde samenleving? Daar doen mijn collega’s en ik onderzoek naar. Denk aan de opkomst van fake nieuws, de online onvrede die mensen uiten op sociale media, de polarisatie … Wat betekent dit voor de open samenleving in Nederland, maar ook in Europa, en wat kunnen we eraan doen om de publieke ruimte in die samenleving ook echt publiek te houden in plaats van afhankelijk te maken van grote techbedrijven?’

Metafoor van de boom

Ze gebruikt in dat kader de metafoor van de boom: ‘In de wortels bevindt zich de vitale infrastructuur: datacenters, hardware en satellieten die nodig zijn voor onze communicatie. In de stam zitten de grote vitale functies, zoals sociale media, zoekmachines en cloud services – functies die nu gemonopoliseerd worden door de techbedrijven. Ten slotte hebben we de takken van de boom, waarmee we bedoelen dat alle sectoren afhankelijk zijn geworden van hun eigen platforms, waar dan ook ter wereld. Het onderwijs zou niet meer kunnen zonder online platforms; dat weten we met name sinds de coronapandemie. Voor het nieuws geldt hetzelfde; meer dan 50 procent van de Amerikanen bijvoorbeeld is afhankelijk van Facebook voor hun nieuwsvoorziening. We hebben gekeken naar hoe die verschillende onderdelen van de boom met elkaar verbonden zijn, en de infrastructuur is met name interessant, want die wordt steeds meer gedomineerd en gemonopoliseerd door een paar heel grote bedrijven.’

Data als verdienmodel

Kleppe reageert hierop met de opmerking dat het erfgoedveld ook veel gebruikmaakt van de ‘systemen van de grote techspelers om onze prachtige schatten bij de mensen te brengen’. ‘Maar moeten we dat als publiek-maatschappelijke instellingen wel willen?’ ‘Dat is echt een essentiële vraag’, reageert Van Dijck. ‘Ik ben ook blij dat die juist de laatste tijd veel wordt gesteld in Nederland, want naast het zoeken en ontsluiten van beeld, tekst en geluid is er een vierde dimensie toegevoegd aan het digitaal erfgoed, en dat is interactie met mensen over dat erfgoed. We willen praten, discussiëren en communiceren over de content. Je ziet dat ook terug in het rapport Stand van het Nederlands Digitaal Erfgoed 2021: 27 procent van de gebruikers deelt en praat over digitaal erfgoed via sociale media, en die functie wordt overweldigend opgepikt door de bigtech.’

Erfgoedinstellingen zijn voor het verspreiden van hun content afhankelijk geworden van sociale media, weet ze. ‘Zo is de NPO bezig met een deal met TikTok. Begrijpelijk, want de verspreiding van content wil je natuurlijk het liefst zo breed en groot mogelijk. Er zit echter een keerzijde aan, want je hebt te maken met commerciële omgevingen die aandacht en data als verdienmodel hanteren. Willen we dit, helemaal als het gaat om vitale functies in de publieke sector? Zo ja, onder welke condities? En zo nee, wat gaan we dan anders doen?’

Alternatieve platforms

Gelukkig beginnen er steeds meer alternatieven te komen, zowel op het gebied van sociale media als zoekmachines, weet Van Dijck. Al zijn er nog maar weinig publieke alternatieven die heel serieus de tekst-, beeld- en geluidsontsluiting willen koppelen aan interactie. ‘Surf Communities is op de goede weg, maar dat is natuurlijk niet echt een sociaal medium. Waar ik momenteel mee bezig ben, samen met Bart Jacobs (hoogleraar Digital Security aan de Radboud Universiteit) en met nauwe betrokkenheid van PublicSpaces, is een hygiënische digitale omgeving voor onze publieke sectoren te creëren. Een alternatief sociaal platform onder de naam PubHubs. Het zou een contentdeelplatform moeten worden waarbij ook de sociale functie een rol gaat spelen, maar dat willen we alleen doen op voorwaarde dat we aan de condities van publieke waarden voldoen. Denk aan privacy, openheid, en het veilig maar ook beleefd delen van informatie.’

Het zou tevens een platform kunnen zijn waar kleinere instellingen op kunnen aanhaken, zegt ze op de vraag van Kleppe of er ook alternatieven zijn voor kleinere instellingen die veel bereik en interactie genereren via bijvoorbeeld Facebook, maar niet de middelen hebben om iets anders te doen. ‘We hebben al heel enthousiaste reacties gehad van bibliotheken, maar ook van musea en andere erfgoedinstellingen. Ik denk dat we, door samen te kijken naar hoe de digitale omgeving eruit moet zien en samen alternatieven te ontwikkelen, grote stappen kunnen zetten.’


Deze bijdrage komt uit het digitale magazine IP #1/2022. Klik op de onderstaande button om het hele nummer te lezen.