Digitalisering, informatisering en samenwerking: 5 trends in de boekwetenschap

In 1954 werd Herman de La Fontaine Verwey aan de Universiteit van Amsterdam benoemd tot bijzonder hoogleraar in de wetenschap van het boek en de bibliografie. Die benoeming markeerde de erkenning van de wetenschappelijke beoefening van de boekwetenschap. Sindsdien is het vak tot bloei gekomen, resulterend in twee degelijke opleidingen boekwetenschap en meerdere (bijzonder) hoogleraren, net als De La Fontaine Verwey benoemd door de Dr. P.A. Tiele-Stichting. Wat zijn op dit moment de trends in dit vakgebied?

Door: Marieke van Delft 

1. Object van onderzoek

Wat is het object van onderzoek van de boekhistoricus? Het boek, de tekst, bits & bytes? Zoals bij alle ontwikkelingen in de maatschappij speelt ook bij de boekwetenschap digitalisering en informatisering een grote rol. Immers, het boek is niet meer eenduidig. Waar in 1954 een boekhistoricus slechts te maken had met fysieke objecten – die dan nog wel te onderscheiden waren in handschriften, boeken, kranten en tijdschriften – is sindsdien een waaier aan andere verschijningsvormen van tekstdragers verschenen: microfiches, digitale boeken, luisterboeken. Om van internet nog maar te zwijgen.

Binnen het vak bestaat geen consensus welke van deze tekstdragers tot het terrein van de boekhistoricus behoren. De ene onderzoeker beperkt zich tot onderzoek van louter het fysieke boek, de ander onderzoekt juist het fysieke object in samenhang met andere tekstuele media of rekent alle media tot zijn onderzoeksterrein. Welke keus gemaakt wordt is niet belangrijk, mits deze maar duidelijk verantwoord wordt. Duidelijk is wel dat het boek als tekstueel medium steeds vaker wordt onderzocht in relatie tot andere media.

2. (Meta)databestanden en interdisciplinair onderzoek

De digitalisering van de samenleving heeft er in ieder geval voor gezorgd dat de boekhistoricus de beschikking heeft gekregen over allerlei nieuwe bronnen en instrumenten. Sinds de jaren tachtig zijn nationale en internationale catalogi en bibliografieën samengesteld die onderzoek op grote schaal mogelijk maken. De belangrijkste voor het onderzoek naar het Nederlandse boek zijn: de Incunabula Short Title Catalogue van de British Library, de ShortTitle Catalogue Netherlands (STCN) van de Koninklijke Bibliotheek en de Universal Short-Title Catalogue (15-16e eeuw) van de University of St. Andrews. Voor de moderne periode is de Nederlandse Bibliografie Totaal beschikbaar.

Naast registraties van titels is sinds het begin van de 21e eeuw een massa full-text bestanden ter beschikking gekomen, zoals de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, Delpher, Google Books. Daarnaast zijn geïntegreerde thesauri van persoonsnamen en geografische namen ontwikkeld. Denk bijvoorbeeld aan de thesauri van het Consortium van European Research Libraries en het Virtual International Authority File van bibliotheekautomatiseringsfirma OCLC.

De kracht van al deze genoemde bestanden ligt in de combinatie ervan, en dat is een ontwikkeling die pas kortgeleden in gang gezet is. Deze gegevens worden omgezet tot linked (open) data en ter beschikking gesteld aan onderzoekers die deze kunnen gebruiken in boekhistorisch en interdisciplinair onderzoek. Zo werd voor prof. dr. Els Stronks de STCN geconverteerd naar RDF, waardoor zij meer inzicht kon krijgen in publicatiestrategieën van uitgevers die jeugdige lezers proberen te bereiken in de vroegmoderne tijd.

De Koninklijke Bibliotheek biedt ook allerlei andere grote bibliothecaire databestanden aan voor onderzoek. En ook OCLC is bezig om de metadata uit WorldCat via linked data ter beschikking te stellen. Al dit materiaal biedt nieuwe mogelijkheden voor onderzoek naar de geschiedenis van het boek.

Bij het benoemen van al deze ontwikkelingen die geïntegreerd onderzoek ten behoeve van de boekwetenschap mogelijk maken, hoort één kanttekening: verregaande integratie en afstemming leiden vaak tot een grote gemeenschappelijke deler waarbij rendementsdenken overheerst. Bij de integratie van alle catalogi in WorldCat dreigen gedetailleerde boekhistorische aspecten verloren te gaan, omdat het te arbeidsintensief en dus te kostbaar is om die allemaal op te nemen. Aan deze gegevens hebben Nederlandse bibliotheken vaak jarenlang gewerkt. Dit is een ontwikkeling die het onderzoek naar het historische boek juist ernstig zou schaden.

3. Productie – distributie – consumptie

De trits ‘productie-distributie-consumptie’ als uitgangspunt voor boekhistorische onderzoek werd in de laatste decennia van de vorige eeuw gedefinieerd. De overtuiging daarbij was dat eerst het boek als geïsoleerd object bestudeerd werd, vervolgens het boek in de maatschappelijke context en uiteindelijk de lezer object van onderzoek werd. Dit was een ontwikkeling die eind vorige eeuw wel voltooid was. Op het eerste congres van de toen kersverse Nederlandse Boekhistorische Vereniging in 1994 stond dan ook de lezer centraal.

De digitalisering heeft ook grote invloed op deze trits. Onderzoek naar de productie van boeken heeft een grote vlucht genomen met de beschikbaarheid van de grote catalogi en bibliografieën die hierboven genoemd werden. Onderzoek naar het fonds van een uitgever is enorm versneld, waardoor meer aandacht besteed kan worden aan analyse en vergelijking. Ook de bestudering van individuele boeken heeft hier profijt van.

Geïntegreerde databases van watermerken, zoals tot stand gebracht is in het Bernsteinproject, een Europees project dat van 2006 tot 2009 liep en leidde tot de website Memory of Paper, en image recognitiontechnieken maken het mogelijk om relaties tussen afbeeldingen en lettertypen in verschillende boeken te bepalen. Deze technieken staan nog in de kinderschoenen maar bieden geweldige mogelijkheden, zoals Google Images en het Ballads Project van de Visual Geometry Group in Oxford. Waar Ina Kok, conservator van de Athenaeumbibliotheek in Deventer, voor haar onderzoek naar houtsneden in Nederlandse incunabelen jarenlange monnikenarbeid heeft moeten verrichten, zou dit onderzoek nu veel sneller kunnen worden uitgevoerd omdat veel incunabelen gedigitaliseerd beschikbaar zijn en met image recognition-techniques vergelijkbare afbeeldingen bijeengebracht kunnen worden, waarna uiteraard wel een onderzoeker het resultaat moet analyseren.

Ook in het onderzoek naar het ‘consumeren’ van boeken vinden grote ontwikkelingen plaats. Voor het onderzoek naar de historische lezer is in de Engelstalige wereld de Reading Experience Database (RED) gecreëerd – die nog steeds verder wordt gevuld – waarin opmerkingen van lezers over de boeken die zij lazen opgenomen zijn. Zoals bij al dergelijke systemen het geval is, wordt het pas interessant als de database een substantiële inhoud heeft. Dat heeft de RED – maar niet voor Nederlandse teksten. Zoeken op Vondel levert niets op, zoeken op Austen bijna driehonderd vindplaatsen. Voor Nederland is geprobeerd hierbij aan te sluiten, maar daarvoor werd geen financiering gevonden. Het is te hopen dat dit ooit wel lukt.

Op een van de laatste congressen van de Society for the History of Authorship, Reading and Publishing (SHARP) werd ook getoond hoe andersoortige digitalisering ingezet kan worden bij het onderzoek naar het boek: enkele onderzoekers lieten zien hoe berichten op Twitter geanalyseerd kunnen worden om te achterhalen welke boeken populair zijn en veel gelezen worden; ook de uitgeversstrategieën zijn daar overigens uit af te leiden.

Digitalisering heeft ook op een andere manier gevolgen voor de lezer. Want wat voor effect heeft het lezen van teksten in digitale vorm op de consumptie ervan? Wordt informatie via lezen op het scherm even goed verwerkt als door het lezen van papier? Dit zijn vragen die onderzocht worden in het COST-project Evolution of reading in the age of digitisation (E-READ) dat loopt van 2014 tot 2018 en waarin deelnemers uit heel Europa samenwerken – uit Nederland prof. dr. Adriaan van der Weel uit Leiden – om de impact van digitaal lezen te onderzoeken. Bij dit interdisciplinaire project zijn ook psychologen en pedagogen betrokken, wat leidt tot de volgende belangrijke ontwikkeling.

4. Samenwerking met andere disciplines

Boekwetenschap functioneert te midden van andere disciplines. Ooit is er gediscussieerd of de discipline een zelfstandig vak was of een hulpvak. Met de huidige digitalisering wordt het antwoord op deze vraag eigenlijk irrelevant. Boekwetenschap is een discipline die specifieke kennis en vaardigheden vereist, zoals kennis van papier, letters en illustratietechnieken en van de manieren van beschrijven. Maar het boek kan nooit los gezien worden van andere disciplines omdat een boek altijd tekstuele content vertegenwoordigt.

In Nederland is het ook niet mogelijk louter boekwetenschap te studeren. Boekwetenschap kan als minor gekozen worden in de bachelorfase, of als zelfstandige master bij de Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam. Steeds brengen studenten dan kennis van een specifiek vakgebied mee, en dat is ook nodig. Met de ontwikkeling van de Digital Humanities maakt boekhistorisch onderzoek steeds vaker deel uit van grotere projecten. Zo is in Amsterdam het Centre for Digital Humanities opgericht, een samenwerking van de beide Amsterdamse universiteiten en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).

Een van de projecten was ECARTICO, een project waarin tussen 2010 en 2013 het culturele netwerk in Amsterdam in de vroegmoderne tijd in beeld gebracht is. De focus lag daarbij op beeldende kunsten, maar van dit creatieve netwerk maakten ook boekdrukkers en boekverkopers deel uit. De gegevens uit de STCN werden voor dit onderzoek gebruikt en zullen ook weer onderdeel zijn van een volgend door het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) gefinancierd project, Golden Agents: Creative Industries and the Making of the Dutch Golden Age.

In dit project, onder leiding van Huygens ING, wordt onderzocht hoe de creatieve industrieën zoals schilderen, beeldhouwen en boekproductie bijgedragen hebben aan het succes van de Gouden Eeuw.

5. Onderwijs

Ontwikkelingen in de boekwetenschap blijken op dit moment sterk gestimuleerd te worden door het voortschrijden van digitalisering en computertechnieken. Maar de andere belangrijke factor is natuurlijk onderwijs. Hierboven is al gezegd dat er in Nederland geen zelfstandige bachelors zijn (wel minors) maar wel twee masteropleidingen, in Amsterdam in Leiden. Daarnaast bieden veel universiteiten afzonderlijke cursussen aan.

De website van de Tiele­Stichting geeft een overzicht van het onderwijsaanbod aan Nederlandse en Vlaamse universiteiten – en van het boekhistorisch onderzoek dat in deze twee landen plaatsvindt. Beide landen bieden universitair onderwijs in de geschiedenis van het boek. Daarnaast biedt de Universiteit van Amsterdam een duale master Redacteur/Editor en verzorgt de Universiteit Leiden ook twee specialisaties waar het accent meer ligt op de digitale ontwikkelingen: Digital Access to Cultural Heritage en Digital Text and Data Processing. De masters in Amsterdam en Leiden, en de minors en losse cursussen bij deze en andere universiteiten, leveren nieuwe boekwetenschappers af die ervoor zorgen dat het vak in beweging blijft en zich steeds verder blijft ontwikkelen.


Marieke van Delft is conservator Oude Drukken bij de Koninklijke Bibliotheek.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 4 / 2016. Het gehele nummer kun je hier lezen.