Beeld in zicht: 4 vragen over IIIF

Je ziet ze steeds meer, techies die zich tooien met IIIF-shirts en die hun MacBooks voorzien van dito stickers. Maar waar staat IIIF voor? En waartoe dient het? IP geeft antwoord.

Door: Sjors de Valk

1. Wat is IIIF?

IIIF staat voor International Image Interoperability Framework. Of fonetisch: triple-eye-eff – net iets makkelijker voor in de wandelgangen. IIIF is een protocol voor het publiceren van afbeeldingen op het web, zoals foto’s, kaarten, kranten, prenten of tekeningen. IIIF is met nadruk géén software – het is een specificatie, een set van afspraken, die door ontwikkelaars gebruikt kan worden om software mee te maken.

En dat gebeurt inmiddels volop: sinds het protocol in 2011 werd bedacht, zijn er talloze applicaties beschikbaar gekomen waarmee afbeeldingen met IIIF ontsloten en gepresenteerd kunnen worden aan gebruikers. Applicaties die veelal open source zijn, vrijelijk te gebruiken door iedereen die met beeldmateriaal werkt.

Dat zegt veel over de komaf van IIIF: het protocol is gemaakt door een groep van Amerikaanse en Europese bibliotheken en tegenwoordig in beheer van een internationale community van erfgoedinstellingen en softwarebedrijven, waaronder Huygens ING en Universiteit Leiden. Deze community zorgt voor de verdere ontwikkeling van het protocol. Bijvoorbeeld door te onderzoeken of IIIF naast afbeeldingen ook audiovisueel materiaal toegankelijk kan maken – een ontwikkeling waar het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid bij betrokken is.

2. Hoe werkt IIIF?

Stel je bent een archief, bibliotheek, museum of onderzoeksinstituut en je wilt je afbeeldingen toegankelijk maken met IIIF. Hoe pak je dat aan?

Stap één is door je afbeeldingen te digitaliseren, liefst in een zo hoog mogelijke kwaliteit – een kwaliteit die je gebruikers in staat stelt om de afbeeldingen tot in detail te bestuderen. Stap twee is door je afbeeldingen te metadateren, bijvoorbeeld door de maximale hoogtes en breedtes vast te leggen en aan te geven welke licenties van toepassing zijn. Dergelijke metadata zijn noodzakelijk voor je gebruikers en voor de programma’s die zij benutten om je afbeeldingen te bekijken.

Stap drie is door je afbeeldingen en hun metadata te publiceren. Dit vereist speciale software die de voorschriften van IIIF implementeert. De software biedt een zogeheten Application Programming Interface (API), een technisch contract dat bepaalt hoe afbeeldingen en metadata opgevraagd kunnen worden. Aan de hand hiervan zorgt de software voor de daadwerkelijke ontsluiting van afbeeldingen. Dit gebeurt dynamisch: als een gebruiker een afbeelding op een bepaalde manier wil zien – bijvoorbeeld: met een hoogte van 500 pixels en 90 graden geroteerd – dan maakt de software deze weergave ter plekke, on the fly.

Overigens is het mogelijk om statische, vaststaande afbeeldingen te serveren, maar dit beknot de kracht van IIIF. En wil je je afbeeldingen beperkt toegankelijk maken, bijvoorbeeld omdat er bepaalde rechten op rusten? Daarvoor ondersteunt IIIF autorisatie: enkel gemachtigde gebruikers kunnen je afbeeldingen dan opvragen.

Stap vier is door je afbeeldingen te presenteren aan gebruikers. Ook dit vereist speciale software: een viewer die de voorschriften van IIIF kent en je API aanspreekt. Gebruikers hoeven hier gelukkig geen weet van te hebben: zij bedienen de viewer – en niet de API – om afbeeldingen te bekijken, roteren, schalen en te downloaden. Maar je kunt er ook voor kiezen om je afbeeldingen niet te presenteren en enkel je API aan te bieden. Anderen die belang hebben bij je afbeeldingen kunnen je API dan benaderen en je afbeeldingen tonen in hun viewer.

3. Waarom is IIIF belangrijk?

Om drie redenen. In de eerste plaats is IIIF een standaard. Traditioneel maken organisaties hun afbeeldingen toegankelijk volgens eigen conventies – soms goed, soms niet goed, maar in elk geval uiteenlopend. Deze diversiteit belemmert gebruik. IIIF, daarentegen, biedt handreikingen om afbeeldingen op een eenduidige manier te publiceren, gebaseerd op eigentijdse webstandaarden zoals linked data. Dit zorgt voor duidelijkheid en uniformiteit bij zowel aanbieders als gebruikers van beeldmateriaal.

In de tweede plaats geeft IIIF gebruikers controle. Traditioneel bepalen aanbieders hoe zij hun afbeeldingen ontsluiten. En ja, er zijn organisaties die hun beeldmateriaal in fantastische kwaliteit aanbieden, zoals de Koninklijke Bibliotheek met Delpher en het Rijksmuseum met de Rijksstudio.

Toch zijn er veel meer organisaties die dat niet doen en enkel een specifieke – en vaak beperkte – weergave presenteren. Met alle gevolgen van dien: eclatante erfgoedschatten laten zich niet makkelijk bestuderen als ze worden aangeboden in miezerige afmetingen. IIIF, daarentegen, laat gebruikers bepalen hoe zij afbeeldingen willen zien, bijvoorbeeld in een bepaalde grootte of een bepaald bestandsformaat. Gebruikers kunnen afbeeldingen zelfs bewerken, bijvoorbeeld door uitsnedes te maken.

In de derde plaats opent IIIF nieuwe mogelijkheden voor gebruikers. Stel, je bent een onderzoeker en je wilt afbeeldingen van verschillende organisaties vergelijken. Traditioneel moet je de afbeeldingen dan zelf verzamelen in verschillende beeldbanken en vervolgens in je eigen beeldprogramma laden – gedoe. IIIF, daarentegen, maakt het mogelijk om de afbeeldingen in een IIIF viewer te plaatsen: de viewer haalt de afbeeldingen daarna op zonder dat je als onderzoeker kennis hoeft te hebben van de achterliggende beeldbanken.

Hier toont IIIF de waarde van standaardisatie: voldoet een afbeelding aan de standaard dan kan het getoond worden, ongeacht zijn herkomst. Daarenboven: IIIF maakt het mogelijk om annotaties toe te voegen aan afbeeldingen, zelfs aan delen van afbeeldingen. Als onderzoeker kun je bijvoorbeeld aantekeningen plaatsen bij de signatuur van een schilderij of de legenda van een kaart.

4. Waarom is IIIF nog niet razend populair?

IIIF biedt geweldige mogelijkheden (zie ook kader ‘IIIF in voorbeelden’). Toch wringt de schoen enigszins. Hoewel IIIF inmiddels enkele jaren bestaat en omarmd wordt door een groeiende groep organisaties, is het protocol nog geen gemeengoed. Ook niet in Nederland. Waarom? Aan IIIF lijkt het niet te liggen – het voorziet in een duidelijke behoefte. Een verklaring is de eenzijdige populariteit van IIIF: het protocol is vooral bekend bij meer tech-minded mensen en minder daarbuiten, zoals bij beleidsmakers en informatieprofessionals. Een andere verklaring is de investering die organisaties moeten doen om hun afbeeldingen IIIF compliant te maken. IIIF vereist nieuwe software en daarmee mensen en middelen die voor de implementatie kunnen zorgen. Kortom, IIIF dient eerst een uitgesproken plek op de agenda van beeldaanbieders te krijgen. Pas daarna kunnen gebruikers de kracht van het protocol ten volle ervaren. IIIF als commodity?


IIIF in voorbeelden

A picture is worth a thousand words, zeker in dit geval.

> De National Library of Wales heeft het Register of criminals met IIIF toegankelijk gemaakt. Het register omvat foto’s en beschrijvingen van gevangenen die veroordeeld zijn tussen de jaren 1897 en 1909.

> De Vaticaanse Bibliotheek is bezig met de grootschalige digitalisering van haar collecties. Een deel hiervan wordt intussen ontsloten met IIIF. Bijvoorbeeld de Vergilius Vaticanus, het verluchte handschrift van begin vijfde eeuw.

> In Nederland wordt IIIF toegepast door onder meer de universiteitsbibliotheken van Leiden en Utrecht. Leiden stelt bijvoorbeeld het middeleeuwse manuscript Der naturen bloeme beschikbaar (zie tinyurl.com/ip-iiif-leiden, inclusief vergelijk met de versie die de Koninklijke Bibliotheek bezit). Utrecht gebruikt IIIF voor het publiceren van het Utrechts Psalter, het liedboek dat rond 830 is gemaakt.


Uitverkocht

Op maandag 14 mei vindt het evenement IIIF Showcase and Workshops plaats in Den Haag, georganiseerd door EuropeanaTech, Netwerk Digitaal Erfgoed en IIIF. De aanmeldingen voor het evenement kwamen razendsnel binnen. Zo snel dat de kaartjes inmiddels uitverkocht zijn. Interesse voor IIIF is er in elk geval.


Sjors de Valk is redacteur van IP en zelfstandig informatiespecialist op het gebied van erfgoed en IT.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 4 / 2018. Het gehele nummer kun je hier lezen.