Een nieuwsgierige informatieprofessional vraagt: ‘Op 8 mei sloten de Koninklijke Bibliotheek (KB) en auteursrechtenorganisatie Stichting Lira een overeenkomst waarmee de auteursrechten van schrijvers van in Nederland uitgegeven tijdschriften en boeken, die niet meer commercieel verkrijgbaar zijn, voor de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL) collectief geregeld worden. Het persbericht spreekt van een baanbrekende overeenkomst. Maar waarom is die overeenkomst nodig, wat maakt het zo baanbrekend en wat is er precies afgesproken?’
Raymond Snijders antwoordt: Voor wie het niet kent, de DBNL is een grote collectie van de KB met artikelen en teksten over de Nederlandse letterkunde, taalkunde en cultuurgeschiedenis door de eeuwen heen. De KB wil natuurlijk zoveel mogelijk teksten digitaal beschikbaar stellen in de DBNL, maar loopt hierbij al snel tegen de grenzen van het auteursrecht aan.
De (meeste) werken uit de vorige en deze eeuw worden namelijk nog steeds beschermd door het auteursrecht. En dat betekent dat er toestemming nodig is van de rechthebbenden voordat de teksten uit tijdschriften en boeken online mogen verschijnen in de DBNL. Aangezien het vaak niet duidelijk is bij wie de rechten nu liggen, leidt dat tot kostbare zoektochten naar individuele rechthebbenden. In de praktijk betekent het vooral dat er geen toestemming verkregen kan worden en dat het materiaal in kwestie niet gebruikt kan worden in de DBNL.
Om dit probleem op te kunnen lossen zou het eigenlijk mogelijk moeten zijn om afspraken te maken met de auteursrechtenorganisaties die de rechthebbenden vertegenwoordigen in Nederland. En dat is nou precies wat er met een collectieve overeenkomst gebeurt: een bibliotheek, archief of erfgoedinstelling treft een regeling met de auteursrechtenorganisatie waarmee ze toestemming verkrijgen voor het gebruik van de werken, terwijl de aangesloten leden een vergoeding krijgen op basis van wat er daadwerkelijk gebruikt is.
Het ‘baanbrekende’ aspect hieraan is dat de voorwaarden en vergoedingen van deze specifieke collectieve overeenkomst ook gelden voor rechthebbenden die niet zelf zijn aangesloten bij de auteursrechtenorganisatie. Dit heet ‘extended collective licensing’ en is de werkwijze die door de Nederlandse overheid wordt aanbevolen bij onder andere digitaliseringstrajecten. Deze vorm van collectieve overeenkomsten maakt ook onderdeel uit van het voorstel van de Europese Commissie over de nieuwe Europese auteursrechtrichtlijn.
Concreet houdt de driejarige overeenkomst tussen de KB en Stichting Lira in dat de KB auteursrechtelijk beschermde teksten online beschikbaar kan gaan maken in de DBNL. Er is een limiet afgesproken ten aanzien van de hoeveelheid materiaal dat gebruikt mag worden en Stichting Lira krijgt jaarlijks inzicht in wat er allemaal is toegevoegd. Op basis hiervan kan er een vergoeding uitgekeerd worden aan de rechthebbenden. Auteurs – of hun erven – kunnen ook nog eens (achteraf) bezwaar maken als ze liever niet hun werk in de DBNL willen hebben. Ongeacht of die rechthebbenden dus wel of niet aangesloten zijn bij Stichting Lira.
In dezelfde overeenkomst wordt tot slot ook nog een tekst- en datamining (TDM) mogelijkheid gecreëerd voor onderzoekers om een kopie van de teksten te maken ten behoeve van onderzoeksdoeleinden. Zolang die kopieën tenminste niet verder verspreid worden want dat is expliciet niet de bedoeling.
Al met al is deze overeenkomst een mooi voorbeeld van hoe je wel degelijk rekening kunt houden met de belangen van rechthebbenden, zonder dat het de doelstellingen van digitaliseringstrajecten in de weg hoeft te staan.
Raymond Snijders is senior informatiebemiddelaar bij Hogeschool Windesheim.
Deze bijdrage komt uit IP nr. 4 / 2017. Het gehele nummer kun je hier lezen.