Column: Open access: kosten en baten

Door: Frank Huysmans

‘If I may chip in’. Met deze woorden mengde een uitgever van een aantal Elseviertijdschriften zich in een Twitterdiscussie die ik met een vakgenote had over open access. Ik had opgemerkt dat er óók bibliothecarissen zijn die sceptisch staan tegenover vrije toegang tot wetenschappelijke publicaties. Hun belangrijkste argument is dat het eerder meer dan minder publiek geld kost om in open access te publiceren. Commerciële uitgevers zijn namelijk behoorlijk efficiënt in dat werk. Tegenover de hogere kosten zou dan wel een bredere verspreiding van wetenschappelijke kennis kunnen staan. Maar de sceptici geloven daar niet veel van. De écht geïnteresseerden worden al bediend met de abonnementen die de bibliotheek hun biedt. Gaat Jan met de pet zich, als ze eenmaal vrij toegankelijk zijn, op de endocrinologische vaktijdschriften storten, is hun spottende retorische vraag.

De Elsevierman deed daar nog een schep bovenop. Bij open access verschuift het belang bij publicatie van de lezer naar de auteur. Het bestaande abonnementensysteem garandeert volgens hem dat er zaken worden gepubliceerd waar echt vraag naar is. Bij open access moet je dat maar afwachten. Degene die primair belang heeft bij een publicatie, is immers de auteur zelf. Als die (of zijn werkgever) zelf de publicatiekosten gaat dragen, haal je de economische vraagprikkel uit het systeem. Open access-uitgevers zullen iedereen die met een artikel en een zak geld komt aanzetten, wel willen publiceren. Aldus nog steeds de Elsevierman. Het valt me op dat Elseviermensen zich de laatste tijd actief mengen in discussies als deze. Stiekem vermoed ik een gecoördineerde reactie op een boycot van Elseviertijdschriften onder de noemer ‘the cost of knowledge’, inmiddels door ruim twaalfduizend wetenschappers ondertekend. Maar Elsevier en haar medestrijders hebben meer te verliezen. De belangrijkste kurk waar de wetenschappelijke uitgeverij op drijft, is het reputatiemechanisme. Het wordt vooral uitgedrukt in de zogenaamde impact factor. Daaraan wordt inmiddels zo’n beetje alles afgemeten: de reputatie van tijdschriften, auteurs, onderzoeksgroepen tot hele universiteiten. Maar een recent artikel in het tijdschrift Scientometrics laat zien dat de kritiek op deze praktijk aanzwelt. De auteur laat bovendien weinig heel van de wijze waarop de impactfactor wordt berekend. Er schuilen nogal wat fouten in de brongegevens die niet worden gecorrigeerd. Bovendien is de impactfactor simpel te manipuleren door de editors van de tijdschriften zelf. Druk een redactioneel voorwoord af waarin je veel eerder in je tijdschrift gepubliceerd werk citeert en hopla: de ‘impact’ van je tijdschrift schiet omhoog.

Zolang wetenschappers geloven in de validiteit van impactfactoren, oefenen de merknamen van de aloude tijdschriften aantrekkingskracht op hen uit. Vallen zij van hun geloof, dan wordt publiceren op open access-platforms een reëel alternatief. Zeker nu er steeds meer indicaties komen dat wetenschappelijke kennis daar daadwerkelijk op een veel bredere verspreiding kan rekenen. Niet bij Jan met de pet, maar wel bij kleinere bedrijven die geen bibliotheek of tijdschriftlicenties bezitten maar wel belasting betalen en dus aan de wetenschappelijke vooruitgang meebetalen.

Frank Huysmans is bijzonder hoogleraar bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en zelfstandig onderzoeker en adviseur bij WareKennis.nl.

Deze bijdrage komt uit IP nr. 9 / 2012. Het gehele nummer kun je hier lezen