Jan Rotmans is hoogleraar duurzaamheid en transities bij de Erasmus Universiteit en begeleidt daarnaast organisaties bij transitietrajecten. Alleen wie wendbaar genoeg is kan volgens hem overleven. Wat vraagt dat van informatieprofessionals?
Door: Dafne Jansen
Jan Rotmans’ werk kenmerkt zich vooral door zijn toegankelijke uitleg van het verschil tussen veranderingen en transities. Veranderen is de dingen die je altijd al doet beter of efficiënter doen, een transitie kenmerkt zich door het feit dat je stilstaat bij de dingen die je doet, en fundamenteel ándere dingen durft te gaan doen. In zijn boek Omwenteling (2017) beschrijft hij transities achtereenvolgens op macroniveau (samenleving), mesoniveau (organisaties) en microniveau (individuen). Deze driedeling lijkt op het eerste gezicht academisch, maar Rotmans maakt hem tastbaar met concrete voorbeelden. Niet voor niets noemt hij zichzelf een scientivist: een activistische wetenschapper die de theorie met de praktijk verbindt. Zijn uitspraken zijn zonder meer ferm en zetten aan tot discussie. Organisaties die niet wendbaar genoeg zijn om zichzelf opnieuw uit te vinden zullen volgens hem verdwijnen.
Kennisinstellingen
Dankzij zijn werk als adviseur bij verandertrajecten krijgt Rotmans bij veel organisaties een kijkje in de keuken. De voorbeelden die hij daarvan in zijn boeken geeft zijn vaak herkenbaar, maar ook ontluisterend. Neem de politie. Die investeert in het bijbenen van nieuwe technologie, maar haar organisatiestructuur verandert niet wezenlijk. Door vast te houden aan de hiërarchische structuur, schiet zij volgens Rotmans aan haar belangrijkste veranderopdracht voorbij: meer bottom-up gaan werken en de burger centraal stellen.
Dit maakt nieuwsgierig hoe Rotmans tegen kennisinstellingen, zoals bibliotheken en archieven, aankijkt. ‘Die vraag is moeilijk in zijn algemeenheid te beantwoorden,’ zegt hij. ‘Bibliotheken en archieven behoren van oudsher niet tot de meest wendbare organisaties, en wendbaarheid is wel een noodzakelijke voorwaarde om een transitieperiode te overleven.’
Informatieprofessionals zullen dit wellicht tegenspreken, en stellen dat hun organisaties zichzelf wel degelijk opnieuw uitvinden. Zo zien medewerkers van openbare bibliotheken hun werkomgeving al jaren veranderen in een ontmoetingsplaats voor allerhande activiteiten: voor debat en kennisuitwisseling, voor kunst en cultuur, voor kennis en informatie maar ook voor voor rust en contemplatie. Rotmans ziet dit als een verandering, niet als een transitie. ‘Dat laatste vraagt om een andere cultuur, andere mensen en een ander type organisatie.’
Strategische verbinders
Rotmans beschrijft in Omwenteling ook de risico’s die aan fundamentele omwentelingen kleven, als hij de overgang naar de nieuwe economie uitlegt. Deze nieuwe economie kenmerkt zich door disruptie: disruptieve innovatie (WhatsApp), disruptieve bedrijven (Uber) en disruptieve technologie (blockchain). Om de overgang naar deze nieuwe economie te versnellen – maar zonder dat de samenleving versplintert – noemt Rotmans een reeks financiële, juridische, fiscale, institutionele en mentale verandersleutels of impulsen. Een interessant voorbeeld van een juridische impuls zou het afschaffen van de Afvalstoffenwet kunnen zijn. Doordat deze wet het hergebruik van afval als grondstof verhindert, staat ze een overgang naar meer duurzame bedrijfsprocessen in de weg. En dat terwijl de kranten vol staan met hippe startups die juist willen inspelen op de circulaire economie.
Vooral bij institutionele impulsen benadrukt Rotmans het belang van meer en intensievere samenwerking tussen kennisinstituten, onderwijsinstellingen, bedrijven en overheden. ‘Er is grote behoefte aan strategische verbinders.’ Het verbinden van deze partijen, in ieder geval op het niveau van informatieuitwisseling en kennismanagement, zou bij uitstek een rol kunnen zijn voor informatieprofessionals. Maar zijn zij daar al voor toegerust? Rotmans is kritisch: ‘Ik denk niet dat veel huidige informatieprofessionals daar a priori voor geschikt zijn.’ Welke competenties zou de informatieprofessional 3.0 in huis moeten hebben? ‘Je moet goed samen kunnen denken en samen kunnen werken, multidisciplinair zijn ingesteld, en vanuit een overkoepelend, algemeen belang kunnen denken en handelen. Deze tijd vraagt ook om een soort dienstbaar leiderschap, ten dienste van de nieuwe samenleving en economie. En tevens een soort permanente nieuwsgierigheid, om voortdurend de laatste kennis en informatie tot je te nemen, te verwerken en te interpreteren, en door te vertalen naar verschillende groepen in de samenleving en economie.’ Dit zal veel informatieprofessionals als muziek in de oren klinken.
Achterhaald principe
Ook aan digitalisering en robotisering besteedt Rotmans in zijn publicaties ruim aandacht. Veel banen zullen in de toekomst verdwijnen, en mensen die niet wendbaar zijn zullen zonder werk komen te zitten. De overheid heeft daarom haar focus op het ‘leven lang leren’-principe gevestigd, waar we in dit themanummer uitgebreid aandacht aan besteden. Zo moet het bijvoorbeeld makkelijker worden om een nieuwe studie te starten met een aantrekkelijk renteloos krediet.
Dat klinkt mooi, maar volgens Rotmans loopt de overheid achter de feiten aan: ‘Een leven lang leren is wat sleets geworden en eigenlijk al achterhaald, het is meer een leven lang ontwikkelen. Het leren staat in dienst van de ontwikkeling en ontplooiing van mensen. Je ontwikkelt je het best door voortdurend te leren, niet alleen meer op school, maar juist ook op je werk, en ook privé, via toegang tot vrijwel onbeperkte hoeveelheid kennis via allerlei kanalen.’
Rotmans blijkt een groot voorstander van campussen, waarbij bedrijven en kennisinstellingen samenwerken, zodat leren, werken en ondernemen hand in hand gaan. Hij ziet daarin wel degelijk een rol voor de overheid die ‘dit kan faciliteren, door te investeren in campussen en bedrijven en kennisinstellingen samen te brengen, eventueel samen met maatschappelijke organisaties. Op dit moment gebeurt dit nog onvoldoende; daar zijn meer en grotere impulsen voor nodig.’
Permanente ontwikkeling
Als het onderscheid tussen werken, leren en privé vervaagt, wat voor gevolgen heeft dit dan voor werkgevers en werknemers? Rotmans stelt dat dienstverbanden in de toekomst zullen veranderen en neemt zichzelf hierbij als voorbeeld: ‘Ik ben hoogleraar en ondernemer (zzp’er), dus ik ben werknemer en werkgever tegelijk. Dergelijke combinaties, nu nog de uitzonderingen, zullen in de toekomst veel vaker voorkomen, en uiteindelijk de norm worden.’
Dit stelt de werkgevers voor een flinke veranderopdracht, meent Rotmans, want ‘organisaties moeten deze hybride combinaties zoveel mogelijk stimuleren, door ruimte te bieden aan professionals om zich in allerlei richtingen te kunnen ontwikkelen. Dat kan mentale ruimte zijn, maar ook organisatorische ruimte, financiële ruimte, of soms zelfs juridische ruimte.’ Waar vroeger het vaste contract het middel was om werknemers aan je te binden, zijn dat nu tijd en ruimte om werknemers zich permanent te laten ontwikkelen. Dat vraagt om vertrouwen van beide kanten, maar ‘vanuit die verbondenheid kunnen we komen tot gezonde, veerkrachtige organisaties en uiteindelijk tot een duurzame samenleving en economie.’ Diep in zijn hart is Rotmans een optimist.
Dafne Jansen is redacteur van IP en projectmanager bij de Universiteit Utrecht
Deze bijdrage komt uit IP nr. 9 / 2018. Het gehele nummer kun je hier lezen.