12 bevindingen uit Monitor Jeugd en Media 2017

Jongeren gebruiken digitale media volop. Het is leuk, handig en leerzaam. Maar hoe zetten zij media in voor het leren op school? Kennisnet doet er onderzoek naar en bundelt de resultaten in de Monitor Jeugd en Media. Deze Monitor geeft antwoord op de vraag: ‘Hoe gebruiken tieners digitale media voor leren en ontdekken?’ De monitor verscheen in 2015 voor het eerst en verschijnt tweejaarlijks. De tweede editie verscheen afgelopen november.

Twaalf bevindingen uit de Monitor Jeugd en Media 2017:

1. De enquête onder 10- t/m 18-jarigen bevestigt het beeld dat de Monitor Jeugd en Media 2015 ook al liet zien: kinderen en jongeren vormen geen homogene generatie. Je kunt eigenlijk niet spreken over de jeugd als het gaat om mediagebruik. Er zijn grote verschillen in het doel waarvoor ze digitale media inzetten.

2. Uit de vragenlijst blijkt dat leerlingen digitale veelgebruikers zijn en dat ze vertrouwen hebben in hun eigen digitale kunnen.

3. School speelt echter nauwelijks een rol in het bijbrengen van digitale kennis en vaardigheden. Jongeren doen die competenties naar eigen zeggen op in hun vrije tijd en worden daarbij geholpen door hun ouders.

4. De respondenten weerspreken het beeld dat er sprake is van een digitale generatie. Natuurlijk: voor kinderen en jongeren is digitale technologie de normaalste zaak van de wereld. Maar technologie biedt niet voor alles soelaas, niet bij de informatieverwerking tenminste. Informatie zoeken ze het liefst via internet, niet via de bibliotheek. Maar als het gaat om het maken van aantekeningen en het lezen van lange teksten en boeken bestaat er een duidelijke voorkeur voor papier. Je zou ze ‘gemengde’ gebruikers kunnen noemen.

5. Leerlingen tellen de zegeningen van internet. Zo zegt meer dan de helft van de leerlingen beter in Engels te zijn geworden dankzij internet. Twee derde zegt dankzij internet meer te leren dan dat hun ouders vroeger deden.

6. Uit de praktische toets blijkt dat veel leerlingen moeite hebben op internet te zoeken en informatie op waarde te schatten.

7. Vmbo-leerlingen presteren het minst. Ze verzamelen feitelijke informatie, maar bij het uitvoeren van een zoekopdracht doen ze nauwelijks een beroep op andere deelcompetenties, namelijk beoordelen, verwerken en presenteren van informatie. Dat gaat ze erg moeilijk af. Deze drie deelvaardigheden zijn echter essentieel bij het werk dat ze doen voor school, hun vervolgopleiding en hun latere baan.

8. Leerlingen uit het vmbo letten vaker dan leerlingen uit de andere onderwijsniveaus op de relevantie van de informatie voor het beantwoorden van de toetsvraag. Bij het beoordelen van  informatie vertrouwen ze vaker op hun eigen inzicht/gevoel.

9. Havo/vwo-leerlingen letten bij het beoordelen van informatie vaker dan leerlingen van de andere niveaus op of informatie op meerdere websites voorkomt, of de bron betrouwbaar is en wat de uiterlijke kenmerken van de website zijn.

10. Opvallend is dat po-leerlingen het vaakst aangeven niet te  weten waar ze op moeten letten bij het beoordelen van informatie op internet.

11. De resultaten suggereren dat de zoekstrategieën  van leerlingen onderverdeeld zijn in het zoeken met sleutelwoorden en het zoeken met zinnen/vragen. Leerlingen lijken een van deze zoek strategieën dominant te gebruiken tijdens het zoekproces. Daarbij zoeken vmbo- en po-leerlingen vaker met een zin/vraag en havo/ vwo-leerlingen vaker met een sleutelwoord.

12. Dat er verschillen zijn tussen havo- en vwo-leerlingen en vmbo-leerlingen is inherent aan het verschil in cognitieve vermogens. Maar het grote verschil in digitale informatievaardigheden tussen leerlingen op de verschillende niveaus valt wel erg op.

(Bron: Monitor Jeugd en Media 2017)